Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/138

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De meisjes Ruyvenaer, al waren zij ook niet jong meer, amuseerden zich dol, als altijd, of het was bij Bertha of bij Adolfine. Goedig, vriendelijk, eenvoudig, rond gezellig Indisch, hielden zij er van te dansen, amuseerden zij zich altijd "ddòll."

— En Dotje, wat zeg je van mijn partij?

— O, Adolfine, soo gesellig jou partij. Ik amuseer mij ddòll. — En ook Dot glom van dankbaarheid en transpiratie na het dansen.

— Zijn dat kennissen van de Dijkerhofs? vroeg mama Van Lowe fluisterend aan Bertha, doelende op een heer en een dame, die zich aan haar hadden laten voorstellen, maar wier naam zij niet had opgevangen. Wat een vreemde kennissen hebben die Dijkerhofs! Zulke obscure mensen... Je weet niet wie ze zijn en wat ze zijn... Heel burgerlijk, vind ik. Ach, Bertha, hoe jammer toch, niet waar. Dijkerhof is niet kwaad en als Floortje van hem houdt... enfin, dan zal alles wel goed zijn, maar eigenlijk moet ik toch bekennen, dat het mij spijt, dat Adolfine in die troep is gekomen... En die mensen daar, Bertha, die dikke heer en die lange dame, die Adolfine zo intiem begroet... zijn dat intieme kennissen? Wat een vreemde vrienden houdt ze er toch op na... Ja, dat moet Constance ook wel opvallen, die daar nu weer nieuw in komt... In ons huis was een zekere eenheid, een côterie... zoals nu in jouw huis ook, Bertha... maar het is altijd bij Adolfine... zo een rare boel... zo een rare boel! Ik kan het niet anders noemen. Mijn God, wat een hoop rare mensen!

— Mama, zei Paul. Wat heeft Adolfine nu voor menagerie verzameld?

— Ach, Paul, zuchtte de oude mevrouw nerveus. Ik zei juist tegen Bertha... Maar laat er aan anderen niets van merken, wat wij vinden...

— Zeg mama, zei Gerrit; weet u wie dàt daar zijn?

— Neen Gerrit... Van Naghel, weet jij ook wie dàt daar zijn; die dikke heer en die lange dame?

— Zeker, mama dat zijn Bruys en zijn vrouw... hij is redacteur van de Fonograaf... heel achtenswaardige mensen, mama...

— Ach, Van Naghel...

Geheel in de war ging de oude mevrouw aan de arm van Van Naghel verder... Constance had de kritiek der familie over Adolfine's kennissen opgevangen. Haarzelf, nieuwelinge als zij was in die Haagse maatschappij, trof het nu niet zo zeer, dat de invité's van Adolfine uit allerlei disparate elementen bestonden: in Rome, op haar grote recepties, had zij daarbij wel eens disparate elementen moeten dulden, en in het buitenland had zij dikwijls ondervonden, dat er geestige, beschaafde, ontwikkelde mensen konden bestaan, ook al waren ze niet van haar côterie. Daarbij vond zij, dat op een bruiloftspartij, waar familie