Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in de spiegel: als ze haar natte matelot had afgezet, zou zij er nog ontoonbaarder uitzien. Ze kwam dus deemoedig op haar voornemen terug.

— Het is waar. Karel, ik zie er niet netjes uit en mijn laarzen zijn nat: ik zal dus maar liever naar huis gaan, dan kan ik mij ook verkleden voor vanavond. Dus tot vanavond. Karel.

— Tot vanavond. Dorine.

De gong sloeg nog eens. Dorine greep haar réticule, zocht de gehele kamer door naar de parapluie, tot zij zich bedacht, dat die buiten stond en haastte zich weg, terwijl Karel de wanorde op zijn schrijftafel herstelde en presse-papier en vouwmes recht legde. In de gang ontmoette zij haar schoonzuster, in wier ronde gezicht de grote uile-ogen verschrikt keken, terwijl zij vroeg, met een langzame zeurstem, die nadruk legde om de drie, vier woorden: Zóo Dorine.., je blijft toch.., niet éten?!

— Neen. Cateau, dank je wel: het is heel lief van je... Maar ik moet mij nog verkleden. Ze komen allemaal vanavond, bij mama.

— Zóo... komen ze allemaal?

— Ja... Ik ben toch zoo blij... Nu, laat mij je niet langer ophouden. Karel zal je wel alles vertellen. Adieu, dus tot vanavond... Zij haastte zich weg, terwijl Sientje, streng, haar uitliet.

Karel en Cateau zetten zich aan tafel. Zij hadden geen kinderen; zij woonden nu in Den Haag, nadat Karel jaren lang burgemeester geweest was op een mooi dorp in Utrecht. Zij hadden nu een mooi, groot huis in de Oranjestraat; zij hadden drie meiden; zij hielden rijtuig. Zij aten, heel goed, samen, en zagen nooit iemand, noch van de familie, intiem; noch van hun kennissen, ceremoniëler. Zij leefden volgens vaste wetten van degelijkheid en soliditeit. Hun grote huis was degelijk en solide ingericht, met zware, comfortabele meubelen, zonder overtollige weelde. Zij zagen er beiden gezond en solide en Hollands degelijk uit. Cateau was een zware vrouw van in de veertig, de ronde ogen altijd verschrikt in een rond gezicht en ze droeg altijd een nette, gladde, goedzittende japon bruin, zwart of blauw. Zij leefden volgens de klok; Karel maakte 's morgens een wandeling, altijd dezelfde, door de Bosjes; Cateau deed 's middags boodschappen; eens in de week maakten zij samen visites, en dat was de enige maal, dat zij samen uitgingen. 's Avonds waren zij altijd thuis, behalve des Zondags-avonds; dan gingen zij naar mama Van Lowe. Zij waren niettegenstaande hun solide leven, drie meiden, en rijtuig, zuinig. Zij vonden geld uitgeven voor een komedie, een tentoonstelling, een boek, zonde en jammer. Zij namen met voorjaar en najaar dat wat zij nodig hadden in hun huis en voor hun garderobe, om dat alles solide en netjes te hebben — maar meer ook niet. Hun enige ondeugd was hun tafel.