de Witte en de Plaats, op Scheveningen, overal kruiste het snelle flitsende vuur zich, als een genot, als een sport voor al die mensen.
— Je weet wel, die mevrouw De Staffelaer.
— Van Lowe, van zichzelf.
— Ja, die toen met Van der Welcke...
— Ja... ik herinner me, ze is met hem getrouwd.
— Ja... die is terug.
— Ja... dat heb ik gehoord.
— Ja, gisteren toerde ze met de oude mevrouw Van Lowe...
— Dus zij is weer terug?
— Ja, zij is terug!
Zo begon het kruisvuur zacht en vlug, als een sport van conversatie.
— En ze wordt door de familie dus weer ontvangen?
— Ja... En zelfs in Driebergen...
— Is het al twintig jaren...
— Neen, zolang kan het niet zijn...
— Ze heeft een kind...
— Ja... een jongen... maar niet van Van der Welcke...
— Van een Italiaan, zeggen ze...
— Ja, van een Italiaanse diplomaat...
Zo schoot het vlug, knerpend, al vlijmender, tot het als een vuurwerk schitterend en snerpend afging:
— Nu... dàt zal de familie ook niet pleizierig vinden!
— Je hebt maar het gezicht van Van Naghel te zien...
— En van de Saetzema's...
— Waarom haar dan ook maar niet achteraf gehouden...
— Ja, waarom moest ze nu terugkomen?
— Dat is een brutaliteit...
— Ze was al een intrigante, als jong meisje...
— Dat huwelijk met die oude De Staffelaer...
— En nu... wat zoekt ze nu weer in Den Haag?
— Ja, wat zoekt ze nu in Godsnaam in Den Haag.
En zij zochten, wat zij zocht in Den Haag. Zij zochten heel diep, heel ver, — na het schitterende kruisvuur; zij wroetten tussen elkaar al het zand om van hun vermoedens, en stoven het elkaar om de oren...
— Ze hadden in het buitenland een hele dure train, en dàt hielden ze niet meer vol...
— Ze wil bij haar moeder zijn, omdat ze bang is, dat, als die doodgaat, er moeilijkheden komen met de erfenis...
— Hij is het, die terug wil, voor een oude maîtresse.
— Zij wil aan het Hof.
— Neen, hij wil aan het Hof.
— Ja, ze willen beiden aan het Hof.
— Zij wil aan het Hof...
— Zij wil aan het Hof...