Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/166

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Verdomme dan toch! riepen de andere jongens.

Maar Jaap en Addy worstelden. Hun jongenshaat, plotseling, sloeg uit.

— Zeg op... waarom noem je me Italiaan?

Addy was heel sterk, sterker dan Jaap, die anderhalf jaar ouder was, en groter. Hij had hem al onder: zijn kleine harde vuisten om Jaaps keel, en hij worgde hem bijna. De andere jongens trokken hem eraf...

— Schei nou uit, zeg... verdomme dan toch!

Zij trokken Addy van Jaap los en Jaap, razend, omdat hij verloren had, paars rood, half stikkend, niet kunnende inhouden zijn haat, riep nu uit:

— Omdat... jij niet de zoon van je vader bent

— Hou toch je bek! raasden Piet en Chris tegen Jaap.

Maar het woord was er uit, en Addy was als dol. — Lammeling... lammeling... krijste hij.

En hij wilde weer zich gooien op Jaap...

De twee andere jongens hielden hem tegen... En een gevoel van redelijkheid, plotseling, kwam Addy's drift sussen... hij zou zich niet zo laten gaan... tegenover die làmmeling... van een Jaap. Als die jongen nijdig was, wist hij zelf niet wat hij maar riep en raaskalde: Italiaan, en niet de zoon van je vader...

Addy haalde de schouders op.

— Ik bedank er voor nog meer met jullie te fietsen... ik kan mijn Zondagmiddag beter gebruiken dan met katten te plagen en te schelden en te vechten.

En hij sprong op zijn fiets en reed weg.

— Italiaan! krijste Jaap nog na, alles vergetend, behalve zijn haat.

Addy keek om, en hij zag nu, dat Chris en Piet, Jaap eenvoudig ranselden, beiden razend.

Hij reed weg, zich beheersend in zijn zenuwen... Neen, hij kon niet meer, voor mama's pleizier, zijn vrije middagen bederven, met die onhebbelijke jongens. Het was nu uit, hoor! En, dat voelde hij, zij hielden evenmin van hem, als hij van hen... Toen, plotseling, dacht hij weer aan het vreemde woord, het scheldwoord, en aan de jongen, die op straat het al eens had geroepen. Toen had hij niet kunnen denken, dat die jongen doelde op hem...

Hoe hij zich ook poogde kalm te houden, hij was nog te opgewonden om naar huis te gaan, en, misschien, papa of mama te ontmoeten.

Hij reed dus naar het Bezuidenhout, hopende Frans van Naghel daar aan te treffen. Henri was niet in Den Haag, bleef in Leiden, werkte druk...

Hij vond Frans thuis, in de zitkamer van de studenten, rokende met een paar vrienden.

— Kom, wat is er, vadertje...

En hij nam Addy apart.