Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/168

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

En vlug waarschuwde hij even de twee andere studenten, de Hijdrechts.

— Dan laat ik mijn fiets hier, zei Addy.

Hij ging mee met de drie jongelui, die, om hem, niet naar de Witte gingen, en zij wandelden nu naar Scheveningen. En het was alsof hij ook in de stemmen der Hijdrechts hoorde dat medelijden... Toen, op de Nieuwe Weg, plotseling zag hij de drie Saetzema's terug rijden naar Den Haag.

— Daar heb je de drie heren, zei Frans.

De drie jongens groetten vluchtig...

— Bejour!... maar Addy groette niet terug.

Te Scheveningen was het heel vol, veel Zondagse mensen, maar de Hijdrechts waren wel leuk, en Frans was altijd aardig.

Het was al laat, bij zessen, toen hij naar huis wou gaan.

— Nou dag vadertje, nam Frans afscheid.

Hij drukte Frans de hand, had hem willen bedanken voor de wandeling, maar om dat medelijden van Frans werd hij trots, en kon niet...

— Ik zal morgen mijn fiets komen halen, zei hij alleen, dof.

En, alleen, langzaam ging hij naar huis. Het was of hij niet kon naar huis toe, of hij nog ergens had heen willen lopen, om maar niet naar huis behoeven te gaan. Het was, of hij, plotseling, een zwaar leed, te zwaar voor zijn jaren, heel stil mee moest sjouwen, en of het lag op zijn borst, op zijn keel, op zijn adem... Maar eindelijk toch, bij half zeven, kwam hij thuis.

— Wat ben je laat, Addy, zei Constance ontstemd. We wachten al een half uur op je... Ben je geweest bij de drie jongens?

— Ja, zei Addy.

— O, dan is het wat anders, vergoelijkte Constance dadelijk.

Zij zetten zich aan tafel, maar Addy was stil, at niet.

— Wat is er, mijn jongen? vroeg Van der Welcke.

— Niets, zei Addy.

Maar de ouders kenden hun kind niet zo, en zij hielden aan, wat er toch was...

— Ik heb met Jaap gevochten, zei Addy.

Constance, al een beetje ontstemd, stoof op, dadelijk.

— Gevochten? Gevochten? Waarom nu toch weer, Addy? Er is altijd iets met de drie jongens.

— Om niets... ontweek Addy.

— Kom, zei Van der Welcke; jongens vechten wel eens...

Maar Addy sprak niet, bleef stroef, stilzwijgend. Hij antwoordde niet meer, wilde niet zeggen, waarom hij gevochten had, met Jaap. En, redelijk, probeerde hij iets te eten, om zijn moeder niet zenuwachtig te maken, maar het eten stikte zijn keel. Zij haastten het maal af. Addy somber, was alles somber, was er niets, was het leven de grauwe moeite niet waard, was Constance's zacht en nieuw geluk weg, weg...