Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/257

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bij ons aan huis wou komen... officieel, zal ik maar zeggen! Maar waarom niet eerst met mama... of met mij... die zoveel van u houdt... gesproken. Dan hadden wij kunnen zien... misschien iets kunnen vinden... Nu is mama zo geschrikt van die onverwachte visite... Arme tante... Zij is niet gelukkig! Hoe treurig, dat u niet met tante gelukkiger is... O, ik kan er soms om huilen: ik vind het zo weemoedig... Een man en een vrouw getrouwd... en dan zo... zoals ik het dikwijls zie... Ik had het zo even niet moeten zeggen... het was weer dom van mij... maar nu mag ik wel spreken, niet waar... O, ik trouw niet, ik trouw niet... Getrouwd te zijn zoals Otto en Francis, Emilie en Van Raven... Ik vind het vreeslijk... Zo als u met tante... ik zou het vreeslijk vinden... Kùnt u niet gelukkiger met elkaar zijn? Om Addy ook niet? Ik zou het zo graag zien... O, het zou me zo gelukkig maken. Ik kàn het niet aanhoren ... als er woorden tussen u vallen... Vanavond was tante lief en zacht... Maar stil... en peinzend... Zij is zo lief... Zij heeft een dolle bui gehad om zo plotseling op reis te gaan... maar ze had ook zoveel verdriet gehad... O, die twee oude tantes... ik had ze kunnen vermoorden, ik hoor ze nog... Arme tante! Toe, probeer wat lief tegen haar te zijn... Gaat dat dan jaren zo tussen u voort... Houdt u niet meer van elkaar...? Neen, ik trouw niet, ik trouw niet... Ik zal nooit trouwen.

— Kom Marianne... als er iemand komt, die je lief krijgt...

— Neen, ik zal nooit trouwen... Ik zou misschien te hoge eisen stellen aan mijn man... Ik zou heus in mijn liefde... iets moois, een geluk willen vinden... en, zo maar trouwen als Francis en Emilie, dat zou ik niet kunnen... niet kunnen... Otto houdt meer van Louise dan van zijn vrouw, en tegenwoordig zijn Emilie en Henri altijd samen... Het heeft altijd bestaan, die broederlijke en zusterlijke aanhankelijkheid tussen ons... Maar het is te veel, overdreven... Het maakt ze niet gelukkig. Zó overdreven heb ik het nooit gehad... ook al hou ik veel van mijn broers... Neen, ik zou de man, van wie ik hield, boven allen stellen... Boven allen... Maar u lacht zeker... om mijn jonge-meisjes-ideeën...

— Neen, ik lach niet, Marianne, en evenals je tante en mij graag gelukkig zou willen zien... zou ik je gelukkig willen zien... met een man, die jij lief had.

— Dat zal niet gebeuren, oom... neen, dat zal niet gebeuren.

— Hoe kan je dat weten...

— O, dat voel ik, dat voel ik...

— Kom, ik wil er met je om pariëren, schertste hij.

— Neen, oom, zeide zij met een glimlach, als had zij pijn; ik wil daar niet om pariëren...

— Ik wou je niet kwetsen, Marianne.

— Dat weet ik wel...