Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/265

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

IX


— Ik heb gisterenavond met Van Vreeswijck Brauws horen spreken in Diligentia, zei Van der Welcken op een morgen. De kerel is net een apostel. Hij spreekt mooi voor de vuist; hij is een redenaar. Een kolossale kerel... zoals hij sprak. Het was verbazend... Hij is een ouwe vriend uit Leiden nog. Toen al was hij een vreemde jongen. Hij was niet in een bepaalde club, ook niet in de onze: zijn familie is niet schitterend. Zijn vader heeft een fabriek, geloof ik, daar ergens in Overijssel. Zelf heeft hij niets burgerlijks. Hij was zo een beetje onze kameraad-repetitor: hij hielp ons studeren voor onze examens. Zonder hem was ik er nooit gekomen. Maar hij weet van àlles, hij is niet alleen knap in rechten... Hij heeft alles gelezen, heeft een ontzettend geheugen. Hij heeft veel gereisd en van allerlei gedaan, maar wat precies, daar kom ik niet achter... Nu spreekt hij. Vanavond spreekt hij in Amsterdam. Ik heb hem ten eten gevraagd maar hij wil niet. Hij beweert, dat hij verlegen is met dames. Gekke vent!

De couranten gaven uitgebreide verslagen van Brauws' redevoeringen over de Vrede. Hij sprak in alle grote, in vele kleine steden van Holland. Toen hij voor de tweede keer in Den Haag zou spreken, zei Van der Welcke opgewonden:

— Constance, je moet bepaald Brauws vanavond gaan horen: het is prachtig... Je weet, ik kan nooit langer dan een kwartier naar iemand luisteren...

— Ik kan niet langer dan drie minuten, zei Paul, die er bij was; maar zelf spreek ik graag een uur achtereen. ... maar naar Brauws. De vent electriseert je. Hoewel ik die Vrede idioot vind. Maar dat doet er niet toe: de kerel praat als een baas... Ik dineer met Vreeswijck en wij gaan samen.

Paul vroeg Constance met hem te gaan. Die avond in Diligentia — de entrée was ten voordele der Boeren — was de kleine zaal vol: Constance en Paul vonden met moeite twee plaatsjes.

— Allerlei genres mensen, lette Paul op. Een curieus publiek. Een salade russe van alle Haagse côterieën. Door Vreeswijck zeker aangepord, zijn hier en daar de erg selecte mensen opgedoemd... Kijk, daar heb je de Van den Heuvel Steyns... Daar de Franse gezant... Daar heb je waarachtig Van Naghel met zijn collega van Financiën... Kijk, en daar heb je Isidore de kapper... Van alles, van alles... Wat is Den Haag vanavond verbroederlijkt en verzusterlijkt. Het maakt me week om het hart.

Brauws kwam op: een licht applaus.

— Die vent is niet in rok, maar in geklede jas... Hij doet zeker populair of solide.

Maar hij moest zwijgen, want Brauws, dadelijk, op het gestoelte, begon te spreken. Hij had niets bij zich, geen stukje papier, en