Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/286

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Zeg eens, hoe oud is u?

— Ach, mal kind, wat doet dat er toe.

— Ik wil het weten. Wacht, ik kan het uitrekenen. Mama zei, u scheelde acht jaar met haar. Mama is vijftig. U moet twee-en-veertig zijn.

— Al bijna drie-en-veertig. Dat is oud, niet waar?

— Oud? Ik weet niet. Voor sommige vrouwen. U niet. U is jong. En wat ziet oom er jong uit, hè? Addy, die is deftiger dan oom. U ziet er niet uit als twee-en-veertig. U ziet er tien jaar jonger uit. Tante, wat vreemd gaan toch onze jaren voorbij... Ik... ik voel me oud. Het ene jaar volgt het andere, en dat maakt me weemoedig... Tante, zeg me, waarom hou ik zoveel van u...? Soms... soms zou ik hier kunnen huilen...

— Maak ik je zo melancholiek?

— Neen, dat niet... Maar bij u, waarom weet ik niet, denk ik altijd na... Zelfs al babbel ik... Ik voel me in uw huis... gelukkig, tante. Kijk, daar komen mijn tranen al... maar u... u schreit zelf een beetje. Jawel, jawel, u heeft vochtige ogen... U kan het niet ontkennen... Zeg mij... zeg mij, wat is er...

— Maar Marianne, er is niets... Maar je spreekt soms zo dwaas... en dat maakt me nerveus, en als ik tranen zie, ga ik zelf ook schreien...

— Oom is niet altijd lief voor u, nietwaar tante.

— Ach, kind...

— Jawel, ik weet het. Toe, laat mij er over praten. Het is zo vervelend, als je veel van elkander houdt... altijd te zwijgen, over de dingen, waaraan je denkt. Laat mij er over praten. Ik weet het, dat oom niet altijd lief is. Ik heb hem verleden gezegd...

— Wat?

— U zal boos zijn... ik heb hem verleden gezegd... liever voor u te zijn. Is u boos?

-Neen kindje, maar...

— Neen, u moet niet boos zijn: ik bedoelde het goed... Ik kàn er niet tegen, dat u beiden met elkaar niet gelukkig zijt... Probeer met elkaar gelukkig te zijn...

— Maar, lief kind, sedert jaren al...

— Ja, maar het moet veranderen. O, tante, het moet veranderen. Het zou mij zo innig gelukkig maken.

— Kind, wat ben je overdreven...

— Omdat ik voel voor de mensen, van wie ik hou. Er zijn mensen, die nooit voelen, en anderen, die altijd zwijgen. Ik voel... en ik praat. Zo ben ik. Mama niet: die zwijgt altijd. Ik kàn niet zwijgen: dan stik ik. Ik zou alles willen zeggen... Als ik verdriet heb... wil ik het zeggen; als ik mij gelukkig voel... wil ik het zeggen... Maar het kan niet altijd, tante... Tante toe, probeer met oom gelukkig te zijn... Hij is zo lief, hij is zo goed: u heeft vroeger toch van hem gehouden. Er zijn nu veel jaren daarover heen, maar u moet weer van elkaar