waan: zij had dat in haar bloed. Zij hield, als jong meisje, van glans, van adel; van ruime, verlichte kamers, mooie rijtuigen, van gedecoreerde heren en hofcostumes, van te buigen heel diep voor de koning en de koningin: de kleine prinses was toen nog een baby... Door De Staffelaer hadden zij hun recepties, wel eens visite's van leden van het corps-diplomatique en van die Haagse côterie, die zich zo gaarne aansluit bij de diplomaten: het troepje, in Den Haag aangestaard en aangegaapt waar zij komen, in de opera luidruchtig pratende, tronende in de pretentie van hun laatdunkende chic, neerziende op wie en wat niet is van hun kleine côterietje en door het Haagse publiek daarin gesterkt, waar het altijd, met open mond, heentuurt naar hun aanstellerigheid. Zij zag dat — als jong meisje vooral — zo niet in; zij vond het heerlijk, als een Spaanse markies of een Duitse graaf — leden der legaties — gedurende tien minuten zich vertoonde op de receptie van haar ouders, en als mevrouw die of die en freule die of die van het côterietje — gekomen waren voor vijf minuten, stofte Constance daar, onverschillig doende, nog drie maanden later op. De ijdelheid vloeide haar in het bloed, was gekoesterd te Batavia en Buitenzorg, als gevierd heel jong dochtertje van de gouverneur-generaal, en streed nu in Den Haag vooral om toegang te hebben tot de salons van het côterietje. Het was heel moeilijk, al waren Bertha en zijzelf gepresenteerd aan het Hof, al hadden haar ouders ook nog zo veel relaties. Zij stuitte telkens op onwil van het côterietje, op grove onbeleefdheden, die zij slikken moest, maar zij had iets van de tact van papa en zij was door blijven strijden: zij had bij mevrouw die of die kaartjes gepousseerd in het oneindige, met een laagheid, waarover zij later gebloosd had; zij had freule die of die lief gegroet en aangesproken in het oneindige, en nooit iets anders dan een snauw teruggekregen. Zij had gevonden dat Den Haag niet meer Batavia was; dat al was men geweest het hoogste te Batavia, men nog maar niet dadelijk binnentrad in dat heel hoge van Den Haag: het côterietje...
Nu lachte zij er zachtjes om, na die eerste familie-avond nog zittende in haar hôtelkamer, terwijl haar jongen al sliep... Ja, papa had altijd geglimlacht, omdat De Staffelaer zo gecharmeerd op haar was, en zij, ze had het alleraardigst gevonden het hof te worden gemaakt door die diplomaat, door een glimlachende, hoffelijke, gedecoreerde heer van zestig, die er echter uitzag als was hij vijftig. En toen hij haar aan papa had ten huwelijk gevraagd, had zij aangenomen, heel gelukkig, heel blij, pralende in haar ijdelheid, de visites heerlijk vindende, nu door De Staffelaer gedecideerd in het côterietje, en daarbij het côterietje niet meer zo heel erg nodig hebbende, nu zij ging naar Rome, nu zij haar leven zou slijten in kringen als die van het Quirinaal en de "witte" Romeinse wereld... Zij had bereikt waarheen zij gestreefd had. Zij had een charmanten man,