voor die vorstelijkheid; een rouw van acht dagen — heel licht, met wat wit — voor een andere vorstelijkheid; en haar leven was in al die omslag-voor-niets zo gevuld geweest, dat zij nauwlijks tijd had gehad na te denken. In Rome, als vrouw van de Nederlandse minister-resident, die de pretentie had in de cosmopolitische kring — die toch ook wel eens cirkelde door die der gesloten Romeinse aristocratie — ook een toon aan te geven — had zij het zo druk gehad, tussen haar kapper en haar tailleur; — 's morgens boodschappen, 's middags zes visites en een liefdadigheidsmatinée, 's avonds een hofbal en daarna een intiem souper — zó druk, dat zij er dikwijls ziek van was, moe, bleek, — maar zij had er alles voor over gehad om ook háar naam in het verslag der couranten vermeld te zien... En toen zij tussen al die ijdele weerschijn, tussen al die ijdele drukte. Van der Welcke had ontmoet, de nieuwe jongste secretaris der Nederlandse legatie, en hem natuurlijk bijna iedere dag zag, had zij — omdat een paar vriendinnen beweerden, dat hij haar het hof maakte — zich ook door hem het hof laten maken omdat er dat zo bij hoorde, een ernstige flirtation, een passie. Toen had zij, heel elegant. Van der Welcke geklaagd over de leegheid van haar leven en allerlei mooie dingen meer van spleen en levensmoeheid — zonder iets te weten van spleen en levensmoeheid, en bedenkende, dat zij de middag naar haar naaister en naar twee recepties moest, en 's avonds haar eigen receptie had... Uit een Franse roman praatte zij dan wat na, deed zij dan wat na, vindende, dat er toch wat litteratuur in haar leven moest zijn... Hij, een mooie jongen — klein, stevig, fijn breed, met jong blauwe ogen, een aardige ronde schedel met even kroezig bruin kort haar als een Hermes-kop, héel jong nog, had gemeend, dat het hem goed zou staan de vrouw van zijn chef een beetje het hof te maken, zonder verder te gaan... Maar zo straffeloos met het vuur te spelen, ging hun niet goed af in een atmosfeer, als die hunner Romeinse kringen... Zij zagen zoveel Franse romannetjes spelen rondom hen heen, dat zij, als zonder het te willen, zich niet alleen voelden moderne romanhelden of fashionabele acteurs, maar ook een jonge man en een jonge vrouw: zij, de echtgenote van een man, die haar vader kon zijn... Wat begonnen was met een flirt en een aardigheid — omdat de vriendinnen het zeiden geleidde tot een inniger handdruk, telkens, telkens weer; een bezwijmelende wals, een zoen, en het overige... Zij gleden beiden zo geleidelijk tot de misdaad, als had het niet anders gekund... Zij was eerst zeer verbaasd over zichzelf en geërgerd, en voor het eerst in het leven voelde zij, dat het gevaarlijk is met het leven te spelen... Vooral toen zij — die nog nooit had liefgehad — liefkreeg de man met wie zij het leven gespeeld had, als een salonstuk, dat ernst wordt... In haar ziel vol valse weerschijn en opgepropt van ijdelheid, bloeide hoog op éen waar gevoel. Zij kreeg Van der
Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/32
Uiterlijk