Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/422

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vatten... zo begrensd in hun weten... zo verstompt in hun voelen...

En terwijl Constance en de dokter in zijn slaapkamer de klerenkast openden, zei hij kalm, maar waardig, vermanend:

— Cht... niet waar... Wees voorzichtig... Laat de kast niet kraken... Maak ze niet wakker...

 
 

IV


Heel stilletjes, in de zwaar broeiende zomermorgen, zat aan het serreraam de oude vrouw zachtjes te schreien. Zij schreide nu onophoudelijk al twee lange, lange dagen. Na haar eerste snik, in de armen van Constance, had zij gesnikt niet meer, maar sedert, altijd door, waren stilletjes de tranen blijven lopen, zilt bijtende over haar rimpelige wangen. Zij zat de handen op de schoot gevouwen, en nu en dan knikte zij met het hoofd op en neer, terwijl zij tuurde in de groene tuin, waarover de onweerslucht donkerde, zwaar hing als met loden drukking. Nu en dan klaarde zij haar stem, nu en dan zuchtte zij heel diep, en de zakdoek was telkens nat, van de tranen, die altijd vloeiden, stilletjes uit haar pijnlijke ogen. Een bittere trek groefde haar oude mond langer, naar omlaag met twee lange treurige rimpels. O ja, het was wel heel zwaar! Verdriet... verdriet was er àltijd wel geweest... verdriet om Louis en Gertrude gestorven in Buitenzorg, arme kinderen; hoe geleden hadden zij niet aan koorts en aan cholera... verdriet om geld: een duur huishouden, en beperkte middelen... Toen verdriet om die lieve Constance... o wat een zwaar verdriet... verdriet om het lijden en de dood van haar man, gebroken onder Constance's schande... verdriet om Van Naghels dood... om Bertha, die zo veranderd was... om heel dat huis, dat was uit elkaar gespat... en nu verdriet, o hoe zwaar verdriet... om haar kind, haar arme kind, dat gek was! Ach, als het maar gebeurd was vroeger, toen zij jonger was... zij had het wel kunnen dragen, kunnen dragen als het overige... kunnen opnemen als haar menselijk, haar moederlijk deel van verdriet... Maar zij was nu al zo oud, en het scheen of zij voelde aankomen het grote Verdriet heel laat... te laat voor haar om met geduld en kracht het verdriet op te nemen... nu dat zij iedere dag ouder werd, en zwakker, en gaarne om zich heen was blijven zien het grote harmonische geluk van haar grote familie van kinderen, kleinkinderen, kindskinderen, waarin zij altijd geleefd had met dankbare vreugde om zo veel zegen... Het was of een voorgevoel tot haar naderde van heel ver... van heel ver uit die drukkende en zware luchten... een voorgevoel, dat haar verfijnde zenuwen van ouderdom plotseling niet alleen voelden, maar zagen, als een dreiging aannaderen, — zoals oude mensen