Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/435

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ze moest absoluut maken, dat ze, eenmaal thuis, geïnviteerd werd in Den Haag! Oma had een groot huis... maar die hield niet van logé's; tante Adolfine... ajakkes, dat vond ze een rommelzooi... daar zou ze niet eens willen komen; oom Gerrit... neen, die had te veel kinderen, daar hield ze niet van — en die had geen logeerkamer ook; oom Karel, daar was niet aan te denken... neen, je had alleen tante Constance — maar die zag ook al niemand, en oom en tante Ruyvenaer, maar die hadden geen chique kennissen; niets dan Indische mensen... Neen, het was heel vervelend, hoor, maar ze zag geen invitatie in het vooruitzicht... Maar dàt beloofde ze zich: zo gauw mogelijk te trouwen... en goed ook: een man met een hoop geld! Het was een mooie boel: papa en mama voedden je op als een rijk kind, en was je dan een jong meisje... dan lieten ze je wegsterven in Baarn! Ze zag er gelukkig goed uit... en ze zou wel een mooi figuur krijgen, dacht ze... en dan trouwde ze een hoop geld...! Het kwam er maar op aan: praktisch te zijn, dat was de hele kwestie. Er waren nog wel rijke mannen. Maar zij, ze zou uit haar ogen zien en niet doen als Emilie, die getrouwd was, uit vergissing en bij toeval, dacht ze, en die Eduard had aangenomen, net als je een cavalier voor een wals aanneemt... En ook niet doen als Marianne, die verliefd was geworden op haar oom! Neen, hoor... zij beloofde het zich wel degelijk: was ze dan eenmaal opgevoed als een rijk kind... dan zou ze ook maken, dat ze geld trouwde, nu ze geen rijk meisje meer was... want buiten geld was er niets... Op een titel of een naam zou ze niet zien: kwam er een rijke pummel om haar... dan was die ook goed, hoor... Maar een mooi huis... mooie japonnen... en een rijtuig... en bijou's... dat moest ze hebben... en dat zou ze hebben later... want zonder dat had de wereld geen waarde. Je te versuffen in Baarn in dat aangedonder van de treinen, dat de muren van de villa deed beven, als zou het hele huis neerstorten op je hoofd... dat nooit: dat beloofde ze zich: nooit!

Marianne was binnengekomen in de kamer, die haar eigen boudoir was en met een serre in de tuin uitkwam: de aardigste kamer van het huis; beneden was alleen nog maar een kleine salon en een sombere eetkamer. Marietje, in gedachten verloren, keek over de zonnestoffige witte weg.

— Marietje, vroeg Marianne. Willen we niet wat wandelen?

— Beukenkom? vroeg Marietje kwijnend.

— Neen, verder ...

— Soestdijk?

— Neen, verder nog, het Overbosch in, de hei op, als je wilt.

— Ik dank je wel, het is me te warm, te stoffig en te zonnig... Kunnen we niet eens het karretje huren, dan zal ik je mennen.

— Dat loopt nog al op, Marietje; we kunnen het niet iedere morgen nemen...