Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/44

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Het beste is, dat je een woninggids raadpleegt, zei Karel; er woont er hier een vlak bij; zo een man weet alle huizen, die openstaan.

Het zal moeilijk zijn iets te vinden, zei Constance. Wij hadden in Brussel een heel lief appartement en ik hou eigenlijk meer van een appartement dan van een heel huis. Maar in Holland is zo iets niet te vinden.

— Ach, Constance, zei Cateau, grote ogen. Vind jij zó een appàrtement ... niet benààuwd?

— O neen... en ik vind het heerlijk zo alles op één étage. Ik hou niets van meiden, die op de trappen draven.

— Ja maar... er moet toch schòon gemaakt... worden.

— Nu, dat gebeurde bij mij ook... Alleen bij een buitenlands appartement wordt niet zoveel aan de bel gehangen, als aan een Hollandse voordeur... De keukenmeid gaat 's morgens naar de markt...

— En dan koopt ze maar... van àlles?

— Dan koopt ze voor een paar dagen: groenten en eieren en wat ze nodig heeft.

— Laat je dat dan over... aan de keukenmeid??

— O ja! Verbeeld je als je het niet aan haar overliet! lachte Constance. Ze zou er niets van begrijpen. Ik geef haar alleen enige aanwijzingen.

— Maar dàt vind ik nu toch... helemaal geen degelijke manier van huishouding! Vind jij wèl... Kárel?

— 's Lands wijs... bromde Karel, en sourdine. Dacht je een huis te zoeken in de nieuwe buurten, Duinoord bijvoorbeeld?

— Liever niet zo heel ver... van jullie allemaal af.

— Die Constànce! lachte Cateau, rond gezicht. Maar we wonen allemaal... nog al uit elkaar!

Er werd geklopt: de portier liet Adolfine binnen.

— Zo, Adolfine! Maar hoe lief van je — ook eens te komen, en dat als we vanavond toch al samenkomen bij mama. Je bent een hartelijke zus! en zij kuste Adolfine. — Dat is mijn jongen... Ik ben al eens met hem bij je geweest, maar je was niet thuis...

— Dag tante, zei Addy stijf.

— Vergeef de rommel, Adolfine. Ik pakte juist mijn koffers uit.

— Wij moeten... eigenlijk... vèrder... Kárel!

— Gaan jullie al?!

— Ja... het regent zé... en de coupé wordt zo... nàt.

— Constance, zei Karel. Van der Welcke komt overmorgen, zei je?

— Denkelijk wel ...

— Nu dan... doe hem dan wel mijn groeten... en... en wil je hem dan mijn kaartje geven ... dan is dat in orde...

Hij nam zijn kaartje uit zijn portefeuille en legde het op een