Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/458

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

En als hij dan stil lag, onder de panoplie, dacht hij: ja, trouwen, een lief vrouwtje, en dan kinderen, veel kinderen... je niet zo verspillen voor niets, maar kinderen... God, God, wat was dat lief... een troep kinderen zo om je heen... Wat goedig in hem was, en vriendelijk, en zelfs heel diep poëtisch, zelfs héel diep sentimenteel, deed hem dan dwepen, onder de panoplie, de grote sterke kerel, onder wie kraakte de divan; ja, een lief vrouwtje... en kindertjes, veel kindertjes... God, God, wat is dat lief! Een hele troep: niet twee of drie, maar een troep, een troèp... hij glimlachte er om: het was na zijn woelige jonge jaren een prettig perspectief: een aardig huisje, een interieur, een lief vrouwtje, kinderen... Hij had er met zijn moeder over gesproken en zij, ze was verrukt, omdat zij al lang had gevonden, dat hij had moeten trouwen... Hij was nu al midden dertig; ja, heus, trouwen was goed... En zij had met hem gezocht, en zij had Adeline voor hem gevonden: een goede familie van Franse origine — relaties in Indië, wat altijd sympathiek was — geen geld, maar de Van Lowe's zagen nooit op geld, ook al hadden zij het zelf niet zo heel veel, betrekkelijk, in een lachende minachting voor het slijk der aarde, dat zij toch maar heel goed gebruiken konden; een lief meisje, Adeline, jong — zij scheelde met haar man dertien jaren — blond en placide, een moedertje al als meisje... En Gerrit, hoewel vlug voor hem andere vrouwen, andere meisjes waren voor zijn oog gegaan, had gevonden: nu ja, wel wat een doezeltje, maar voor je vrouw wil je een ander type dan voor je maîtresse, en ze was toch molligjes en rondjes, zo een rond balletje al als meisje, gezellig om te knuffelen, al was ze wat klein en al miste haar figuur sterk de lijnen, die hem troebleerden in zijn bloed. Verliefd was hij geen ogenblik op Adeline geworden, maar hij had in haar juist gezien: zijn vrouw en de moeder van zijn kinderen; het troepje, waarnaar hij verlangde, omdat het zo jammer was, gemeen bijna, je zo te verspillen voor niets, vooral als je wat ouder en kalmer werd... Hij zou een gezond vrouwtje hebben in Adeline; hij zou van haar een gezond troepje hebben... Zij, placide, ze had hem lief gekregen, eenvoudig-weg, omdat hij groot en mooi was, en omdat hij haar — een meisje zonder geld — een eenvoudige positie bood. En zij waren getrouwd en zij woonden nog altijd in hetzelfde huisje, niet groot, maar toch ruim genoeg, om, wat Gerrit dadelijk voorzien had, de ene wereldburger na de andere te bergen.

Nu vond hij het beroerd alleen te zijn, en toen mama Adeline en de kinderen had geïnviteerd in de kleine villa te Nunspeet, had hij gebromd, dat ze hem alleen lieten, maar hij had toegegeven: een paar weken buitenleven zou gezond voor de vrouw en de kinderen zijn, en een enkele Zondag wipte hij over naar Nunspeet. Maar de eenzaamheid deed hem niet goed en zijn plotseling uitgestorven huis deed een stille somberheid op hem