— Stil kind... Ik zie... het... duidelijk... Nu... nu is het weg...
— Lieve mama...
— Constance.
— Mama...!
— Ga... naar het huis van Gerrit...
— Wilt u, dat ik naar hem toe ga?
— Neen, neen... blijf hier... Constance...
— Mama ...
— Zend... je man of je zoon.
— Is u ongerust?
— Ongerust... Neen. Maar zend je man... of je zoon... Zend Addy... Als je Addy zendt... is het het beste.
— Wilt u, dat hij eens gaat... en u zegt hoe het met Gerrit gaat?
— Ja... ja...
— Wat heeft mama? vroeg Van der Welcke.
— Is mama niet wel? vroeg Adolfine, aan de speeltafel.
— Mama is heel nerveus, zei Van Saetzema. Willen we niet de dokter laten halen..
— De dokter... zeiden zij besluiteloos.
— Addy, vroeg Dorine. Ga je naar de dokter?
— Neen, ik ga naar oom Gerrit. Oma is ongerust... Ze wil weten hoe hij het maakt.
— Constance, fluisterde de oude vrouw, helder van ogen. Het is beter, dat je ook gaat...
— Addy is nu al gegaan, mama.
— Ga jij ook... met je man. Ga jij ook met je man... Zeg aan de anderen, dat ik moe ben... Laat ze maar heen gaan... nu... vroeg. Zeg aan de anderen, dat ik moe ben, kind... En zeg hun... zeg hun...
— Wat mama?
— Dat ik te moe ben... om...
— Om...
— Om Zondags...
— Om ons Zondags te hebben, mama?
— Neen, kind, neen, zeg het niet... Zeg dat niet...! Maar zeg hun, dat het vanavond...
— Vanavond...?
— De laatste keer is...
— De laatste avond...?
— Neen kind... neen... niet de laatste... Laat ze maar gaan, kind... en ga... ga met je man... Is Addy al gegaan? Ga nu... ga nu ook... naar het huis van Gerrit... Maar kom... dan... hier terug... Ik wil je allen weer... hier... terug... zien... alle drie, begrijp je... Alle drie, begrijp je.
— Ja mama.
— Ga nu... ga...