— Hij is dood! Hij is dood! Hij is koud... nat... bloed... Voel...!!
Zij stiet uit een kreet van afgrijzen, de kleine, de blonde vrouw. En plotseling... overeind... keek zij naar het wapenrek... Ja, de revolver, die er miste... krampte zijn stijve hand.
Van der Welcke, Addy sloten de deuren... Buiten snikten de meiden... Maar kleine stemmen klonken; en tegen de dichte deur bonsden vuisten, klein:
— Mama! Mama! Mama! Tante Constance, tante Constance!
Zij, duizelflauw, rees op, niet wetende waar te gaan, waar te blijven...
— Constance, Constance...! riep haar Adeline terug, en hield haar in de armen.
— Mama! Mama! Tante Constance, tante Constance!!
Zij richtte zich op, zij drong haar duizelflauwte terug diep in haar... en nu het lijf van de blonde, de kleine vrouw kermde op het lijf van de dode man... nu opende zij de deur... Was heel het huis dan verlicht! Wat moesten de meiden zo snikken... Was het dan zo, was het dan zo...? Was dat kleine Marietje, die haar omklemde, rillende, in haar ponnetje... Waren dat Guy en Alex... de slaap nog in de zachte ogen, en brutaal de kleine mondjes... Was dat bange Gerdy en kleine Constant!
— Tante Constance, tante Constance!
Neen, zij duizelde niet; zij viel niet flauw...
— Kinderen... mijn lieve kinderen... stil! Stil...
En zij voerde ze terug in de slaapkamer... Wat kon zij ze anders doen dan ze omhelzen, dan ze drukken tegen zich aan...
— Kinderen, lieve kinderen...
De wanhoopssnik schreeuwde... O, zij moest terug naar die arme vrouw... O, zij had geen armen genoeg, zij had geen leven genoeg! O, zij moest haar leven nu vertienvoudigen!
— Mama...
Het was Addy.
— Daar is het rijtuig... Ik ga naar dokter Alsma... De meid is naar een andere dokter, hier in de buurt...
— Ja kind... en dan... en dan... ga dan naar... o ga dan naar grootmama!! Ze wacht ons! Ik weet zeker, ze wacht ons! Kinderen, hier, blijf hier! Zeg haar... zeg haar nog niets... zeg haar... zeg haar, dat...
De wanhoopssnik schreeuwde. En zij waren niet meer dan twee... nu Addy ging... zij waren niet meer dan twee, machteloos, — zij en Henri — in die nacht, van dood en van sneeuw, of de dood sneeuwde buiten, of de dood sneeuwde in het hel verlichte huis binnen... met zijn alles verblankende vereffening... hel licht... hel blank; zij waren niet meer dan twee...