Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/591

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Misschien...

— O, ik vraag er niet naar, zei zij dadelijk, onverschillig, gepiqueerd.

Maar hij scheen die toon niet op te letten...

— Ik heb nagedacht, Tilly...

— Nagedacht... Wanneer?

— In Amsterdam...

— En ik dacht, dat je het er zo druk had gehad.

— 's Avonds in mijn kamer dacht ik na. Over jou.

— Over mij...?

— Ja... zeg mij. Wil je niet liever je eigen huis hebben... Misschien voel je je in je eigen huis gelukkiger...

Zij zweeg.

— Nu? Wat zeg je...

Zij haalde de schouders op.

— Natuurlijk wil ik liever mijn eigen huis hebben. Heb ik dat niet dadelijk gezegd... toen wij trouwden.

— Ja, maar toen...

— Wat?

— Zag ik het zo nog niet in... Dat je in dit huis niet gelukkig zou zijn.

— Gelukkig... gelukkig...

— Je bent er niet gelukkig...

— Ik was liever in mijn eigen huis, zeker... In Den Haag.

— In Den Haag. Goed. Maar als we daarheen verhuizen, Tilly, moeten we heel zuinig zijn.

— Héel zuinig?

— Natuurlijk. Ik verdien nog niet veel.

— En je hebt het altijd druk.

— Ja...

— Je hebt hier in Driebergen... in de omstreken... patiënten...

— Ja, lachte hij. Maar ze betalen me niet.

— Zo, betalen ze je niet.

— Neen...

— En waarom niet?

Hij haalde de schouders op.

— Omdat ze niet kunnen.

Zij ook haalde de schouders op.

— Het is heel mooi van je, Addy... Maar wij moeten toch ook leven.

— Ja, wij ook. Leven wij niet?

— Maar als wij verhuisden naar Den Haag...?

— Zouden wij heel zuinig moeten zijn.

— Je bent rijk.

— Ik ben niet rijk... Tilly, dat weet je wel. Papa heeft een vrij aanzienlijk vermogen... Maar hij heeft veel lasten...

— Lasten... Jij bent toch zijn eigen zoon?

— Hij zou ons misschien wel een toelage geven... tot ik