Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/637

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

liet wachten, klaarblijkelijk naar boven gevlucht om een frissere peignoir aan te trekken. In de kleine woning achteraf, onder de grauwe lucht buiten, die valse morgenschijn glimpte tussen de regenwolken neer, hing de atmosfeer vol van verbittering, verbittering om ziekte, geldgebrek en teleurstelling, klein en nauw al die treurigheid gehuisvest, tussen de beide ouders en de dochter, in de kleine kamer, waar zij elkaar liepen in de weg. Een weemoed van medelijden groeide in Constance op en zij probeerde opgewekt te praten terwijl Van Saetzema kuchte en klaagde, Caroline zweeg, bitter de ogen en mond, en Adolfine plotseling, zonder overgang in het gesprek, Constance opmerkzaam maakte:

— Het is hier een frisse lucht in Duinoord... En het huis is bizonder gerieflijk...

Maar haar trotsende stem stokte, terwijl zij, nederigjes, haar blague zin voltooide:

— Voor ons viertjes...

— En waar is Marietje? vroeg Constance.

— Zij is boven. Zij blijft liever boven... In haar eigen kamertje...

— Hoe is zij vandaag?

— Hetzelfde...

— Mag ik haar zien...?

Er was een aarzeling in Adolfine's opstaan. Maar toch bracht zij Constance naar boven, opende een deur:

— Marietje, daar is tante Constance...

In het grauwe licht van het kleine kamertje rees het meisje op. Zij was lang en bleek en zij scheen plots omhoog in het grauwe licht te bloeien als een lelie van treurigheid, het witte hoofd geknakt aan de hals, een beetje schuin. Het heel licht blonde haar viel vlak om de slapen, en was zwaar en haar enig mooi, zoals het zich wrong tot een zware knoop, die zij laag droeg in de hals. In de beweging der lange armen, der lange magere handen was als een lome kwijning van anemie en de blouse droop plooiende neer om de borst, die zich niet rondde. Zes-en-twintig, leek zij jonger, was er in haar fletse ogen een onschuld aan alle passie, als een onmacht om ooit vrouw te worden, of de zinnen in haar verlelie-den met al stervingen in der stengelen buigingen.

— Dag tante...

In de kleine kamer was het grauwe en het witte als in de cel van een non, en als kloostereenvoud van een kluis.

— Ik ben zo blij je eens te zien, Marietje...

— Tante... Mama zei me... dat u en oom...

— Zeker, Marietje... gaarne willen wij je bij ons hebben. Dat heeft mama al gezegd, niet waar... Dan kan Addy...

— Tante... het is heel lief van u. Maar... maar ik kom liever niet...