Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/706

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

 

Een moedeloosheid zonk in hem dieper en dieper; het wekte hem alleen op, als hij een ernstige patiënt had, voor dat ogenblik.

 
 

X


En Mathilde's gezonde evenwicht was geschokt. Gezonde, jonge vrouw met haar even vulgaire aspiraties, had zij hem lief gekregen, omdat haar natuur door de zijne sympathische voldoening meende te erlangen naar lichaam en ziel beide; geaarzeld had die liefde, toen zij langzamerhand had ingezien, dat zij hem deelde met zo velen, die hem beter schenen te begrijpen, toen zij plotseling in een verfijning van haar zielsgezicht, had gezien, dat zijn eigenlijkste haar ontsnapte. Gezond verstand had zij genoeg om te begrijpen en te waarderen, dat hij vooral wilde haar geluk, dat hij zich nu gehéel wijdde aan haar; dat hij hun tegenwoordige Haagse leven had gedwongen een richting uit, die niet de zijne was, maar de hare... Een zich verwonderende dankbaarheid daarover was in haar, maar toch drukte haar de dankbaarheid neer. De jaren te Driebergen doorgebracht in de familie van haar man hadden haar doen verweemoedigen tot een nerveuzere ontvankelijkheid, en nu zocht zij, nu weende zij en zij wist niet wat zij zocht, en waarom zij weende. Buien van drift volgden weke buien en buien van ontmoediging. In de vraag, die zij Addy niet meer stelde, maar die toch telkens oprees in haar hart — de vraag, of hij wèl van haar hield — school een tweede vraag, of zij wel van Addy hield... Dan dacht zij: ook al was haar liefde minder, zouden zij toch nog gelukkig zijn, nu in Den Haag, van haar leven maken een eenvoudig leven, van na-liefde nog... Maar zij zag hem, trots zich, somberen, trots al de pogingen, die hij zich deed. Zij maakte uren van wanhoop door, en als zij haar kinderen niet had gehad, was zij ergens gegaan, zij wist niet waar...

Haar gezonde evenwicht was geschokt. Nu meende zij, zou het goed zijn Addy te zeggen, dat zij zó, in Den Haag niet wilde zijn — omdat hij er niet gelukkig was — dat zij terug wilde naar Driebergen... En het idee hem terug te geven wat hij haar gaf, zich op te offeren als hij zich offerde, gaf haar een soort van cerebrale verluchting, alsof zij een oplossing had gevonden — een oplossing in de naaste toekomst, over een paar weken, een paar maanden. Ja, hem zeggen, dat het toch beter was terug naar Driebergen te keren... De kamers daar wachtten hen altijd af. Zij allen zouden hem gaarne terug zien... Zij gaf hem aan zijn familie terug... Maar zij...

Zij stelde zichzelf weer voor in het sympathieloze leven, dat zij er had gehad. En zij kon niet, zij kòn het hem niet zeggen. Nu waren er dagen, dat zij hem ontweek, hem nauwlijks zag dan aan tafel... Sommige ogenblikken, soms, speelden zij met de