Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/708

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Wat meen je...

— De mensen, zie je, zijn zo slecht soms. Ze zeggen...

— Wat zeggen ze?

— Ze zeggen, dat Addy op Marietje verliefd is. En dat Marietje hem wel tot zich trekt...

— Ik zou de mensen laten praten, Fine...

— Wat geloof je, Constance...

— Ik geloof er niets van; Addy houdt van zijn vrouw...

— Juist ... dat is het. De mensen zeggen...

— Wat nu weer?

— Dat het nu niet zo heel goed gaat tussen Mathilde en Addy...

— Ieder jong huishouden heeft wel eens moeilijke dagen. Een klein verschil nu en dan van mening... Ze zijn toch wel gelukkig met elkaar.

— O, geloof je...

— Ja...

— Het was Mathilde's wens om hier te komen wonen?

— Het was goed, dat ze eens op haar eigen was, in haar eigen huis.

— O, heeft ze geen scène met je gehad? Dat zeggen de mensen.

— Ik heb nooit met Mathilde een woord gehad...

— Ik zie haar wel eens. Ze praat niet lief over jullie... Ze zegt, dat ze opgeofferd werd aan de kinderen van Gerrit, dat ze niet meetelde in huis. Als ze zo praat, verdedig ik jullie, want ik weet, hoe lief jullie voor allen zijn... Van der Welcke en jij.

— Zij had misschien een bitter ogenblik om zo te spreken.

— Ze gaat veel uit, zei Adolfine.

— Wanneer? Bij wie?

— 's Avonds, bij kennissen. Ze is 's avonds bijna nooit thuis. Dat moest ze niet doen — zo zonder Addy. Ze is niet huiselijk, weet je...

— Ik weet, dat ze 's avonds nog al eens gaat thee-drinken... bij kennissen.

— Ja, juist... Ze is altijd uit. Maar wat ziet Marietje er goed uit, Constance... Addy heeft wel eer van haar. Hij krijgt al een hele reputatie... met zijn hypnoze... Iedereen wil door hem gehypnotiseerd worden. Ik hoor altijd met lof over hem spreken.

— Het doet me innig pleizier, Adolfine..

Zij ging nu: des middags zou zij terug komen om Marietje te halen, om samen terug te gaan naar Driebergen. Een open rijtuigje wachtte haar voor: het was mooi zacht, en de lente weefde groentjes tussen de bomen. Maar een zwaar gewicht lag op Constance's borst en zij had in snikken uitbarsten kunnen — om haar jongen, om Addy. Zij zou nu rijden naar hem toe, aan het