Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/720

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Oom Henri, oom Henri, laat me! Jack zal me pakken...!

— Kind, wees voorzichtig voor het water! waarschuwde Van der Welcke, maar zij had zich al los gemaakt uit zijn armen, rende voort, de hond haar achterna.

— Ze is dol! dacht hij; dol van levenslust. Zij begint te ontwaken, phyziek en moreel... Het is of er een schemering van haar wegwijkt... een schemering, die over mij begint te komen... Wat heb ik? Wat voel ik? O, ik heb lust te fietsen, een grote tocht te doen... maar Addy is er niet, en zelfs als hij er is, heeft hij geen tijd en Guy zit te werken... Als ik Gerdy eens vroeg, die houdt wel van een tochtje.

Hij ging naar binnen, door de serre: de oude vrouw zat er stilletjes te turen; Adeletje was er met de planten bezig...

— Wel mamaatje, hoe gaat het... Wat zeg je van het mooie weer...

— Wat...?

— Wat zeg je, moedertje, van het mooie weer...

De oude vrouw knikte tevreden.

— Mooi, mooi... zeide zij. De regenmoesson is voorbij... Maar zeg aan Gertrude... dat zij oppast... voor de rivier... achter het Paleis...

Haar stem klonk als een stem van vroeger, zei dingen van vroeger.

— Waar is Gerdy? vroeg Van der Welcke Adèletje.

— In de salon... oom Paul is er en speelt...

Inderdaad klonk de piano: Paul fantaseerde. Van der Welcke vond er Gerdy; zij hing over de stoel, bleek...

— Kom... ga eens met me fietsen, kleine. Dat zal je opfrissen.

Zij zag hem lusteloos aan, schudde van neen.

— Ik heb hoofdpijn...

— Dan is het juist goed, dat je gaat, kleine. Kom, doe het... om mij pleizier te doen.

Hij streelde haar over het haar. Zij nam zijn hand en bracht die aan de mond.

— Kom, doe je het...

— Heus oom... ik heb te veel hoofdpijn...

— Waarom ga je dan niet in de tuin zitten... Hier is het warm...

— Tante Constance zou straks wat met me toeren, en dan gaat Mary mee...

— Paul, kan jij niet fietsen... Er staat een fiets van Addy hier...

— Neen, beste kerel, dat is zo warm... Veel transpireren, dat vind ik zo vies.

— Nu dacht Van der Welcke; dan ga ik maar in mijn eentje, maar gezellig is het niet... Als Guy nu maar niet zat te werken. Ik kan hem toch niet van zijn werk afhalen... om te fietsen...