Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/737

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schrikkelijk geheim, dat zij altijd met zich ronddroeg, dat niemand wist, waarvan niemand ooit had geweten... In de donkerende kamer, de jalouzieën gesloten, benauwde haar het geheim, en moest zij het zeggen, omdat het haar benauwde op het hart, in de keel...

— Ik moet het je zeggen, Addy... Het was gedurende die laatste dagen, die vreeslijke dagen te Parijs... Eduard, mijn man... hij was in Parijs... en... en hij had me gedreigd... Je herinnert je, je herinnert je... Dàt heb ik je gezegd, niet waar... Hij was mij komen zoeken, in Parijs... Hij haatte mij... en hij haatte, o hij haatte Henri... O, Henri, mijn arme broer, mijn broer! Addy... Addy... o laat het me je zeggen Van al wat de mensen hebben gedacht, van al wat ze hebben gesproken is niets waar, is niets waar! Hij was mijn broer, mijn eigen broer, en ik hield van hem als een broer, maar misschien te veel, en hij hield van mij als van een zuster, maar te veel, misschien te veel... O, de mensen zijn slecht, de mensen zijn slecht... Ze hebben gedacht, ze hebben gezegd... Ik, ik heb nooit willen spreken... O, Addy... je ouders... en jij... je innig goede, lieve ouders, die nooit hebben gevraagd, die mij hebben opgenomen bij hen in huis... in hun huis, dat mijn toevluchtsoord is geworden... waar ik kan zijn als in een klooster... O Addy... eeuwig — eeuwig ben ik dankbaar aan je lieve ouders... en aan jou! Ze hebben nooit, ze hebben nooit gevraagd... en zijn voor me geweest als ouders... ik heb kunnen leven... onder hun dak... al is mijn leven niet anders geweest dan wroeging... dan pijn... O, Addy, Addy... laat het me je zeggen... Henri was clown in het circus... je weet wel... ik, ik schilderde... we leefden... we leefden samen... we waren gelukkig... toen is Eduard gekomen... O, hij was als een kwade geest... o, als ik van hem droom nu, droom ik als van een duivel! Addy, Eduard is gekomen! En hij is het... hij is het geweest...

— Ik weet het, Emilie, ik weet het.

Zij schreeuwde het uit.

— Hij is het geweest... hij... hij... die Henri heeft vermoord!!!

— Stil Emilie...

— O, altijd zwijgen, altijd zwijgen: het stikt me, het stikt me, hier!

Zij slaakte luide zenuwkreten, zij wreef zich tegen de stoel, haar ogen stonden als gek; haar haren hingen los om haar wangen, verbleekt, geheel haar verwrongen gezicht...

— Het was na een avond... dat hij gespeeld had in het circus... en Eduard... Eduard...

— Ik weet het... stil, Emilie.

— Hij wachtte hem op... in de gang, vóór het huis... waar wij woonden... en... hij schold hem uit... zij hadden