Naar inhoud springen

Pagina:Couperus, De boeken der kleine zielen (1901-1903).djvu/86

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

rug. Ik ben gevoelig voor prettige ruggen. Ik hou niet van mijn rug, en mijn rok zit toch netjes, hè... Een rok, dat is zo lastig... Tegenwoordig kan bijna geen kleermaker een goede rok maken... Ja, mijn vest is netjes: kijk er maar naar... Nette knoopjes, hè: het zijn saffiertjes, ongeslepen, en cabochon. Ja, je hebt een chic broertje; kom, neem zijn arm maar eens, dan wandelen we wat door de zaal... Heb je gehoord, zij zijn allemaal woedend, Ruyvenaers, Saetzema's, Karel en Cateau, omdat ze niet gevraagd zijn op de eerste partij. Het plan was die te geven voor de aantekening, maar Otto's komst kwam er net tussen... Ook een raté, die Otto, met zijn papieren vrouwtje... Kijk die Van Ravens... Cony. Die houden zich strak bij Van Naghel en Bertha, om zich niet te encanailleren met de Saetzema's. Zeg, Cony, ben je blij hier terug te zijn... Hou je heus van al die familie... Ik geloof niet, dat ik heb dat familie-zwak, dat er is in mama en in jou, en ook in Bertha en in Dorine... Bertha heeft het in haar eigen huis, Dorine en mama strooien het met weldaden uit over alle kinderen en kindskinderen... Zeg, Cony, dat noemen de mensen nu zich amuseren, omdat er een paar gaan trouwen. Maar kijk eens rond: niemand, die zich amuseert. En daar geven Van Naghel en Bertha nu een paar duizend gulden voor uit, om ze eten te geven en wat te laten dansen en naar mijn Weelde te kijken: Floortje boven op Marianne. Kijk die gezichten. Niemand die natuurlijk opgewekt is. Natuur, natuur, Cony, dat is weg, totaal weg, bij mensen zoals wij. Er is geen gebaar, geen woord, en zelfs geen gedachte bij ons, die natuurlijk is. Alles is aanstellerij en voor-de-gek-houderij, van de een van de ander, en niemand loopt er in. Het is toch een misselijke boel, zo een maatschappij als de onze, zo van nette mensen. Zou je nu niet eigenlijk kunnen begrijpen, dat een anarchist daar met pleizier een bom in zou gooien, bijvoorbeeld tegen de buik van oom Ruyvenaer. Geen een anarchist, die van een buik houdt: de buik typeert de bourgeois. Daar gaan ze wat dansen: kijk, hoe lelijk ze vliegen door de zaal. Net lamgeslagen mussen... Er is in ons mensen te veel zwaarte, loomheid en ernst om gracieus te dansen. Kijk, het wordt bijna spectraal. Door al die voor-de-gek— houderij van élégance en chic en dansen en vrolijk-doen, zie je, dat de een maagpijn heeft, de ander hoofdpijn, dat Van Naghel denkt, hoe hij gisteren in de Kamer is uitgescholden, en Adolfine, hoe zij haar bruiloftspartijen maar half zo grandioos zal opvoeren als Bertha...

Zij liet zich maar wiegen op zijn woorden en hij wist van geen einde; hij kon praten altijd door. Zijn moeder, zusters, nichtjes legden hem dikwijls het zwijgen op, liepen weg midden in zijn ontboezemingen, maar zij hield van hem, vond wel iets waars in zijn woorden, door zijn humbug heen. Hij had een blik op die mensen rondom hem, die haar verbaasde, maar die zij, eens-