Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/113

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Ook, dàn, als ik dat niet ben...:

— Laat haar het vinden...

Zijne stem brak, zijne oogen openden zich als voor een vizioen, en hij fluisterde en voltooide zijne bede:

— ... Vinden... in de Toekomst...!

Het heilige woord was het laatste.

Hij stierf.

In het Rijk van het Heden, dat eens was geweest als een lachende tuin, was alles nu gestorven...

— — — — — — — — — — — — —

Toen... scheen in den mist, die hing over de kling van de heuvelen, iets aan te warrelen, als met eene beweging van heel langzame geledingen. Van vele kanten, óver den heuvelzoom, kwam het vreemde gedwarrel nader... Reusachtige harige pooten van monsterspinnen liepen: zij naderden al dichter: het waren spinnen met dikke, opgezwollen lijven, en pooten, die altijd bewogen...

Het waren de heilige spinnen van Emeralda, vorstin van het Verleden.

Zij liepen begeerig toe op den dooden tuin van het Heden...

Zij omsingelden den tuin en wierpen-uit hare draden naar het kristallen dak van den koepel.