Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/87

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Mijn liefde is diep knielende eerbied, o Eros, omdat je wou weenen mijn tranen en mij geven den wensch van mijn hart, die, vervuld, je zoû zijn tot de bitterste smart.

Zij zonk op hare knieën en vatte zijne hand en kuste ze lang. Hij hief haar aan zijn borst.

Mijn zachte Psyche! sprak hij. Mijn kind en mijn vrouw en mijn teedere vorstin! Kniel niet voor mij. In liefde is het zoet te geven en te lijden. Liefde is geven, en liefde is lijden...

— Ik heb alleen geleden, maar niet gegeven, sprak Psyche heel zacht.

— Lijden is het grootste geven. Te geven aan wie men liefheeft, het leed van zijn lijdende ziel, is de grootste gift, die te geven is. Mijn kind en mijn vorstin! Poog, met de herinnering heilig aan Leed en Liefde, geleden en geliefd, gelukkig te zijn in het Heden. O, laat het verleden herinnering zijn, heilige herinnering, goudene herinnering, maar zie nu aan het Heden! O, laat het Heden je troosten, het Heden, klein, nederig en arm. Zie, dit is alles: deze koepel is mijn paleis, deze tuin is mijn rijk; die bloemen en die volgels, ze zijn alle mijne schatten: rozen en duiven en twetterende leeuwerik. Meer heb ik niet; alleen heb ik nog mijn liefde, mijn liefde hemelgroot