Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/90

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XIII.


De lieve dagen volgden elkaâr als een rei van lachende Horen... Eros en Psyche kweekten de bloemen, die niet verwelkten als Psyche streelde langs de stengels of zacht de kelken kuste. Zij dwaalden langs de beek, en was de middag warm, dan zochten zij de koelte onder het krokosgele velum, in de koepel van kristal, waar de duiven aan het bekker kirden. De dubbelfluiten pepen, of Eros zelve nam een lier en zong aan Psyche's voeten de sproken van weleer.

Het was het kleine geluk van het bloemelachende Heden.

Tusschen de heesters, waar Mei geurige sneeuw van bloesem strooide, speelden naakt mollig de teêr gewiekte cupido's of stoeiden in fladdervlucht op, als wolkjes in de lucht.

De zoete nachten volgden de lieve dagen; de diamanten starren straalden, de zelfden, wien Psyche had gesmeekt haar te bewaken in de woestijn. Onder de rozen sluimerden de blonde vleugelkindertjes tegen elkaâr aan, moê van hun gedartel, met opene mondjes, en beentjes plooiende van dikke molligheid. De