Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/139

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Hoe! ik, ik door de goôn van uit mijn rang gebannen,
wier macht, mijn ondergang, ik-zelf heb doen ontstaan!
Gij weet het! zegge ik eer wat ’k verder heb misdaan
uit deernis voor ’t geslacht der menschen, door de goden
vernederd en gehaat, maar die ik hulp geboden
en schier tot goôn hersteld heb! Hun bestaan
was nietig. ’t Voorwerp deed alleen het zintuig aan,
niet meer verbonden aan een werkkring, meer verheven.
De zielskracht sliep. De zelfbewustheid van het leven
ontbrak als in een droom. Zy stichtten nog op de aard
geen schuilplaats, voor de kracht van zon en lucht bewaard.
Een duistre boschspelonk was mensch en dier tot woning,
en niets bestond er dat ’t gedierte van hun koning
nog onderkennen deed; want woest en onbeschaafd
was heel de kracht des geests aan ’t grove lijf verslaafd,
een hooger vlucht ontwend. — Wie mocht de hemelteekenen
met de oogen nagaan, en den weg der zon berekenen?
Wie perkte nog ’t gebied der jaargetijden af,
of leerde wat gesternt’ het bloeiend voorjaar gaf,
wat andren ’t feestgetij der herfstgodes voorspellen
of ’t stroomnat met geweld zijn oevers uit doen zwellen?
Door my is ’t, zoo zy thands het op- en ondergaan
der sterren en den stand der heemlen gadeslaan.
Het denkbeeld van getal in vast bepaalde klanken
en beelden uitgedrukt, heeft de aarde my te danken!
Aan my meê, dat de taal, die uit den boezem breekt,
tot ’s werelds uiterste eind en tot de toekomst spreekt,
in teekens afgemaald, naar ’t buigen onderscheiden,
van ’t spraakdeel, in wiens vorm de toonen zich verspreiden!
’k Deed d’ arbeid van den mensch door ’t redelooze dier
verpozen. ’t Moedig paard, eens op zijn vrijheid fier,
leerde ik zich in den toom, die hem bedwingt, verblijden
’k Deed d’ uitgeholden boom op de oppervlakte glijden
den waatren, toegerust met vleuglen van doek.
Dit waagde ik en nog meer, die ondanks ’s hemels vloek
den diep vervallen mensch gelukkig wist te maken,
maar ach! geen middel weet om dezen boei te slaken.

DE REI.

Gy lijdt, het is te waar, maar verre dwaaldet gy!