Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/186

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


„Wend thands uw aanzicht van my af!
  „Ontfang uw êgaâs hand!
„Leid haar in hooger luchten weêr!
  „maar doe mijn woord gestand!”

Zoo spreekt hy: ’k dank hem met een traan!
  Ik wend mijn aanzicht af,
en ’t machtig heilwoord wordt vervuld,
  dat de Godheid gaf!

Ik druk die aangebeden hand,
  daar ze in de mijne rust,
de boezem vol van tederheid,
  verlangst en hemellust!

Ik worstel met mijn ongeduld,
  terwijl wy opwaarts gaan!
’k Bedwing mijnoog, en zelfs mijn stem —
  het uur der vreugd spoedt aan!

Reeds glanst de heldre gloed der zon
  weldadig op ons neêr!
Een enkle oogwenk toevens nog,
  ’k heb mijn gade weêr!

Helaas! een enkel oogenblik
  verandert heel mijnlot!
Mijn brandend ongeduld vergeet
  het Vorstelijk gebod!

Aan mijn te volle borst ontvloeit
  het zalig WELLEKOM!
„Wees welkom (roep ik) dierbre gâ!”
  En, hemel! ik zie om!

’k Zie om, en ach! geen gade meer!
  Ik ben op nieuw alleen!
In ’t zwart verschiet versmelt een schim —
  Eurydice verdween!

Wat zoude ik op dien schrikbren stond
  my-zelf van schuld bewust,
het hart van schaamte en rouw vervuld,
  in plaats van hoop en lust?