Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/241

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Gelukkig dan die tijd, waar op de erkentenis,
de liefde voor een God en zijn geboôn, de snaren
bezielden in de hand der vroome priesterscharen!
Zoo zong, o Israël! uw Moses, toen de vloed
geweken voor uw schreên, Egiptes overmoed
ten straf, tot d'ouden loop te rug vloeide, om haar telgen
in 's afgronds diepten met hun koning te verdelgen!
Zoo deed zijn treffend lied de Goddelijke hand
erkennen in den val van Isrels dwingeland,
en leerde hart en mond die zeegnende Almacht eeren!
Gy ook, gewijde grond, zoo vruchtbaar in Homeeren!
o Grieken! ook by u verhief de poëzy
haar stem, om 't luistrend volk door zoete melody
tot eerbied voor zijn goôn, tot liefde voor zijn plichten
te vormen, en op 't pad der wijsheid voor te lichten!

Ja! zusters zijt ge en door een onvernielbren band
vereenigd, Wijsbegeerte en Dichtkunst! hand aan hand
daalt ge uit de wolken neêr, om 't menschdom op te leiden
tot hooger werelden: en wee die u wil scheiden!
die is geen dichter, neen! wiens onbeduidend lied
(een ijdle klank voor 't oor) het hart geen voorschrift biedt
van waar- of zeedlijkheid. Den dichter is 't gegeven
in 't schoone dat hy schept die bef te doen herleven,
en, wat ook 't voorwerp van zijn geestverrukking zij,
zijn dierbaarst doel is steeds DER ZIELEN ARTSENY.
Homerus zing' den val der Trooische legergrooten,
of Vorst Ulysses lot, die van zijn vlootgenooten
door de ongena der zee en ' t woeden van den wind
beroofd, na jaren leed zijn Ithaka hervindt;
of, doe een Sophocles in treurige tafreelen
het diep geroerde hart in 't lot der helden deelen,
herboren op 't tooneel ; en treff' het statig koor
met wisslend liergezang het licht aandoenlijk oor!
't Dient alles om den mensch in 't edelst vuur te ontsteken
voor deugd; om in zijn borst de zaden aan te kweken
van liefde voor zijn land, van mannelijken moed,
van Godsvrucht die de ziel haar oorsprong naadren doet,
van zucht om wel te doen, van 't teder mededogen
der broedermin, met hem, die, onder 't leed gebogen,