Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/283

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
„sints ons de Heiden uit het Godsgebied versloeg,
„verkwijnende op de sponde. Een tergende onrust joeg
„in ’t end my uit de tent, getuige van mijn klachten,
„om in een ruimer licht den morgen af te wachten,
„’k Treed uit. Mijn hoofd voor ’t eerst, door ’t lange leed bezwaard,
„verheft zich tot den troon der Godheid, en ontwaat
„in ’t West een beeld van vuur, voortschietende uit het duister,
„voorteeken van uw heil, mijn broeders! Van een luister
„voor Juda, die reeds thands mijn ziel herleven doet.
„Het beeld vertoonde een leeuw, vol jeugd, vol kracht, vol moed,
„en glinstrend als de zon, pas uit het nat herboren.
„De gouden diadeem, voor ’t koningshoofd beschoren,
„blonk op zijn fiere kruin, en in zijn klaauw de staf,
„dien God ten blijk van eer aan Zijn gezalfden gaf.
„Ik zag het, en mijn geest verhief zich boven de aarde:
„de lucht bezielde zich, die om my henen waarde,
„en lispelde my toe in zachte melody:
    „„Gedenk, gedenk aan Jacobs profecy!
    „„de schepter zal van Judaas stam niet wijken!”
„Ik zag en hoorde; ik zag het vuurbeeld weêr bezwijken.
„Maar sints dat oogenblik is ’t leven in mijn bloed
„vernieuwd; ik aâm geen lucht, maar Godelijken gloed.
„Mijn lustloos kloppend hart gaat van orakels zwanger!
„Ontvangt ze, Davids bloed! ’k weêrhoude my niet langer!
„De Geest der Godheid grijpt my aan! De Tijd verdwijnt
„van voor mijn oogen, en ’t Toekomstige verschijnt:
    „Een hemelsche, onbevlekte glans
    „gloeit aan den Westelijken trans,
  „en spreidt zijn stralen over de aarde!
    „Daar, waar de zon haar loopbaan stuit,
    „daar rijst een grond de golven uit,
  „waar ’s hemels gunst geen zegening aan spaarde
    „De dun gewiekte balsemlucht,
    „wier lieflijke adem hem bevrucht
  „zal helden ’t hart doen zwellen.
    „Wien dien betreedt, diens edel bloed
    „zal zich in ’t fier en vroom gemoed
  „tot duizenden vermenigvuldigd tellen!
    „U is hy, Juda! Aan uw kroost
    „de harde ballingschap ten troost,