Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/323

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Maar hier ook mag geen weêrstand baten!
Het weigrend hart zwicht voor de kracht
der Godheid, in ons losgelaten ,
en geeft zich over aan haar macht!
Nu voelen we in de ontstoken aderen
het heilig dichtvuur zich vergaderen!
Nu moet het bange hart ontboeid!
Maar, als die kokende volkanen
zich donderend een uitweg banen,
wordt meest onze eigen borst verschroeid!

Dit tuigen de eenmaal schittrende oogen,
in 't end ontluisterd, uitgedoofd,
hoe, God der dichters, uw vermogen
ons bloei en rust en leven rooft!
Mijn voorhoofd draagt niet meer de blijken
eens welvaarts, dien gy deedt bezwijken
voor een gewijden dichtersmart ;
maar 't toont nog d' indruk van die schichten,
waar door gy 't alles dwingt te zwichten,
en u te koestren zelfs in 't hart!

Gelukkig hy, wiens zangen vloeien
van uit een boezem, altijd koel,
die niet verteert van innig gloeien,
niet overstelpt wordt door 't gevoel!
Hy mag bevallig, zangrig kwelen,
het oor met zoete klanken streelen,
die, 't noodlot schuwend van Ikaar,
zijn hiel geen schachten aan durft binden,
om 't schitterende spoor te vinden
van hartendwingenden Pindaar!

Maar wy, die boezems schokken willen,
en hartstochtsvlammen op doen gaan,
ons moeten de ingewanden trillen,
ons 't hart van eigen driften slaan!
Wy moeten voelen, 't geen wy malen,
wy, gloeiender dan bliksemstralen
vergaren in het bruischend hart!