Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/366

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


O Mijn God! hoe menige oogen
zijn in ’t Jericho der logen
afgesloten voor het Licht,
waar der zonde nacht voor zwicht!
Tegen ’t Heil, uit U gevloten,
hoe veel harten nog omsloten
met een meer dan ijzren muur,
die Uw liefde vrij zal maken,
die Uw adem door zal blaken,
op ’t welras voldragen uur!




ISRAEL EN NEDERLAND.

Toen Israël uit Egypte toog.
Ps. CXIV.


KEER.

Toen Isrel uit Egipten toog,
den wreeden slavendwang ontkomen,
toen liet de Zee haar diepten droog;
Jordaan ! men zag U rugwaart stroomen!
toen daverde der bergen top
van schrik: de heuvlen sprongen op,
  gelijk een lammrenkudde,
voor Palestinaas naadrend lot!
voor 't aangezicht van Jacobs God!
en de aarde beefde en schudde.

TEGENKEER.

Toen de Almacht tegen 't Spaansch geweld
den kamp van Nederland bewerkt had,
en voor de Kerk, door God hersteld,
Oranjes heldenarm gesterkt had;
toen daverde geheel Euroop:
de stroom veranderde zijn loop
  in Rhijn, en Seine, en Iber!
Hoe kromp Castieljes aartstiran!
Hoe schokte er Satans zetel van,
aan de oevers van den Tiber!

TWEEDE KEER.

Jordaan! wat was U, dat gy vloodt?
En zeestroom! dat uw waatren stonden?