Deze pagina is proefgelezen
den Spruit, die volbloeid in de rijpheid der eeuwen,
dén scheidsmuur der Heidnen uit één storten doet!
Ik zag Hem, geschaduwd op Sions altaren,
in offer en wetboek van Horebs Verbond!
Ik zag Hem den Godmensch, die 't Al moest verklaren,
door Israëls Zienders aan 't aardrijk verkond!
Ik zag Hem, den Wortel van Davids geslachte,
zijn Heer en zijn Koning, en tevens zijn Zoon!
den God van den hemel, d' op aarde Verachte,
geheiligd, verheerlijkt door lijden en hoon,
mensch met ons geworden voor menschenbehoefte,
voor mijne overtreding tot zonde gemaakt,
geslagen, gesmaad door dolzinnig geboefte,
aan 't vloekhout doorboord, van God-zelven verzaakt!....
Mijn Redder, mijn Goël, mijn Zondenvernieler,
mijn Meester, mijn Heiland, mijn Heer en mijn God!
mijn Onheilverwinner, mijn Levensbezieler!
Gezegend, geheiligd, beslist is mijn lot!
Voor U wil ik strijden, voor U wil ik lijden,
voor U wil ik de aarde doorgalmen van lof!
Aan U wil ik adem en levenskracht wijden,
tot de Engel des levens my slake uit dit stof!
Zijt Gy, o mijn Koning! (Gy!) tot my gekomen?
Hebt Gy hem gezocht, die naar U niet en zag?
Zoo wasch my, zoo baad my in loutrende stroomen
des Geestes, dien Ge uitzondt ten Vijftigsten dag!
Ja! stort in mijn aadren die kracht van gelooven,
die hoogten ter neèr stort, en marmer verbreekt,
die hemelvuur inroept en, afdwingt van boven,
en ijskoude harten in liefdebrand steekt!
Ja! geef my te galmen met loven en danken,
in vlammenden ijver, in worstlenden moed,
in lieflijke psalmen, in dondrende klanken:
vall' hemel en aarde voor Jesus te voet!
dén scheidsmuur der Heidnen uit één storten doet!
Ik zag Hem, geschaduwd op Sions altaren,
in offer en wetboek van Horebs Verbond!
Ik zag Hem den Godmensch, die 't Al moest verklaren,
door Israëls Zienders aan 't aardrijk verkond!
Ik zag Hem, den Wortel van Davids geslachte,
zijn Heer en zijn Koning, en tevens zijn Zoon!
den God van den hemel, d' op aarde Verachte,
geheiligd, verheerlijkt door lijden en hoon,
mensch met ons geworden voor menschenbehoefte,
voor mijne overtreding tot zonde gemaakt,
geslagen, gesmaad door dolzinnig geboefte,
aan 't vloekhout doorboord, van God-zelven verzaakt!....
Mijn Redder, mijn Goël, mijn Zondenvernieler,
mijn Meester, mijn Heiland, mijn Heer en mijn God!
mijn Onheilverwinner, mijn Levensbezieler!
Gezegend, geheiligd, beslist is mijn lot!
Voor U wil ik strijden, voor U wil ik lijden,
voor U wil ik de aarde doorgalmen van lof!
Aan U wil ik adem en levenskracht wijden,
tot de Engel des levens my slake uit dit stof!
Zijt Gy, o mijn Koning! (Gy!) tot my gekomen?
Hebt Gy hem gezocht, die naar U niet en zag?
Zoo wasch my, zoo baad my in loutrende stroomen
des Geestes, dien Ge uitzondt ten Vijftigsten dag!
Ja! stort in mijn aadren die kracht van gelooven,
die hoogten ter neèr stort, en marmer verbreekt,
die hemelvuur inroept en, afdwingt van boven,
en ijskoude harten in liefdebrand steekt!
Ja! geef my te galmen met loven en danken,
in vlammenden ijver, in worstlenden moed,
in lieflijke psalmen, in dondrende klanken:
vall' hemel en aarde voor Jesus te voet!