Deze pagina is proefgelezen
Dáár treedt hy van den bergtop af, en voort!
Daar staat hy voor de Benjaminsche poort.
Daar zal hy Salems straten in gaan treden.
Maar neen! hy trekt te rug de vlucht der schreden.
Hy wil nog meer genieten van zijn smart,
nog eerst van rouw verzadigen zijn hart
by d’ aanblik van die moeder der Propheten,
die stad, des grooten Konings eens geheeten.
Hy wil de dorheid proeven van dien grond,
waarover de Aard al haar geweldnaars zond,
en kust dien grond, hem als in de armen knellend,
en drinkt de bittre wateren, hem wellend
uit hart en oog, en wentelt zich in ’t stof,
en rijst weêr op, om Gode een lied van lof, —
een lied der klacht als voegt aan bannelingen —
voor d’ ingang van de weduwstad te zingen!
Het was dat lied, gelijk hy-zelf, vermaard,
in Spanjes Synagogen lang bewaard,
en aangewend waar immer Joden zerven
of by der vaadren graven komen sterven.
De Maagd van Sion klaagt er ’t onderscheid
van toen het uit Egipte werd geleid,
gehoed door haar van God gezonden mannen,
of — toen de haat dier meer dan aartstirannen:
Nebucadnezar, Titus, Hadriaan,
voor eeuwen Isrels zon deed ondergaan:
„Een vuur, een vuur gloeit in mijn aadren,
wanneer ik opvoer in mijn lied
dien blijden uittocht mijner Vaadren
uit Pharaoos verbaads gebied! —
Een koorts schaamte verwt mijn wangen,
De krachten weigren zich mijn stem,
wanneer ik meld in rouwgezangen
mijn uitgan uit Jerusalem!"
„o Lied, door Moses aangeheven,
by Mirjams rinkelbom en trom,
toen ik Egipte mocht begeven
en zijn verworplijk godendom! —
Ach zangen, druipende van tranen,
wanneer ik opvoer in mijn lied
dien blijden uittocht mijner Vaadren
uit Pharaoos verbaads gebied! —
Een koorts schaamte verwt mijn wangen,
De krachten weigren zich mijn stem,
wanneer ik meld in rouwgezangen
mijn uitgan uit Jerusalem!"
„o Lied, door Moses aangeheven,
by Mirjams rinkelbom en trom,
toen ik Egipte mocht begeven
en zijn verworplijk godendom! —
Ach zangen, druipende van tranen,