Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/590

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
door d’ eigen geest van God, reeds aan het kind gegeven,
de moeder ’t uitriep tot de moeder: „Heil is U!
omdat gy hebt geloofd, Gebenedijde! En nu —
hoe is het, dat tot my de moeder komt mijns Heeren?”
En beurtlings stijgt de lof ten hoogen ethersfeeren
uit beider moeders dankbaar samensmeltend hart,
tot Hem, die nederzie op needrigheid en smart,
geringen opheft uit het stof, en wie vermetel
op sterkte of rijkdom bouwt, ter neêr stoot van zijn zetel, —
met Zijner heemlen spijs den hongerige voedt,
en ledig wegzendt wie zich baadt in overmoed, —
aan Jacobs zaad getrouw, aan Abraham gedachtig
in eeuwigheid. Zijn naam is Heilig en Vrijmachtig[1]

Loof, loof, Elisabeth! den Hoorder der gebeên,
die eindloos meerder gaf, die niet uw smaad alleen
heeft afgewenteld, maar uw moederlijk behagen
in d’ overdierbren spruit, in eigen schoot gedragen,
zoo eindloos hooger voert — om ’t geen die andre schoot
omvat voor Israël, voor heel een wereld. Groot
zal voor Zijn aangezicht dat kind zijn, dat uw gade,
ten zegel van door God verwaardige genade,
op d’ achtsten dag, naar ’t oudvoorvaderlijk verbond,
het woord bevestigend vernomen uit uw mond,
Johannes noemen zal. Gy zult van de eerste jaren[2]
der kindschheid in zijn geest een groote sterkte ontwaren,
een sterkte in ’t lichaam meê, doch van geen wijn ontleed,
(waarvan hy naar den wenk des Engels blijf’ gespeend!)
maar uit den Heilen Geest, wiens drijving hem zal voeren,
van menschenstemmen ver en wereldsche rumoeren,
naar de afgelegen paân der zwijgende woestijn,
om eenzaam met zijn God en ’t woord zijns Gods te zijn!

o! Zult gij leven, of van verr’ slechts en in droomen
aanschouwen ’t oogenblik, wen de opgetogen stroomen
aan de oever des Jordaans zijn grootheid zullen zien, —
wen, met zijn doop gedoopt, de Godmensch op de kniên
den boog der heemlen zal zien scheuren voor Zijne oogen,

  1. Lucas I : 46 - 55
  2. Lucas I: 57 - 80