Deze pagina is proefgelezen
TER ZILVEREN BRUILOFT
VAN DEN
Wel Eerw. Heer J. B. H. BRUINIER en Vrouwe BONEBAKKER.
MET EEN EXEMPLAAR VAN MESSCHERT'S „ GOUDEN BRUILOFT.”
In zachte zielevreugd, bevoorrecht echtlijk paar !
vervult zich op dees dag uw zilvren bruiloftsjaar.
Moog' zich die zilverglans tot gloed van goud verhoogen,
op kroost met kroost van kroost uw dankbre grijsheid bogen,
aartsvaderlijk gestemd tot hooger bruiloftsdisch,
waarop wie Jesus eert van Hem genoodigd is.
vervult zich op dees dag uw zilvren bruiloftsjaar.
Moog' zich die zilverglans tot gloed van goud verhoogen,
op kroost met kroost van kroost uw dankbre grijsheid bogen,
aartsvaderlijk gestemd tot hooger bruiloftsdisch,
waarop wie Jesus eert van Hem genoodigd is.
1849.
FEESTZANG
TER GELEGENHEID DER VIERING VAN HET VIJFTIGJARIG HOOGLEERAARSAMBT VAN
Mr. D. J. VAN LENNEP.
De jubelstonde sloeg! De beker, opgeheven,
bracht aan 't bedwongen hart het sein zich lucht te geven.
Zoo ge immer van het mijn de tolken zijt geweest,
mengt, zilvren snaren ! mengt uw weêrgalm aan het feest!
bracht aan 't bedwongen hart het sein zich lucht te geven.
Zoo ge immer van het mijn de tolken zijt geweest,
mengt, zilvren snaren ! mengt uw weêrgalm aan het feest!
Bekoorlijk langs den arm der pas ontboeide stroomen
en opwaart tot de spits der slanke popelboomen,
is, lente! uw lachend groen, het beeld van hoop en jeugd.
van eedlen mannenroem en reine levensvreugd!
Maar schoon ook, over 't vlak der kaalgeschoren velden,
wier schatten, ingebracht, des landmans zweet vergelden,
is 't oogverblindend blank van 't sneeuwveld zonder vlek,
waaronder, 't zij de beek zich met een ijskorst dekk',
of aan het gure zwerk de winterstormen loeien,
een nieuwe lente rijpt en nieuwe herfsten broeien!
En schoon vooral, de twee vereenigd: sneeuw en groen, —
van Noordschen den of spar een altijd versch plantsoen,
uitkomend op een veld in zwanendons herschapen;
of — om de in 't perk van eer met wit bestrooide slapen
een breede lauwerkroon, die afvalt noch verdooft,
gelijk Uw grijsheid ons die voorstelt, achtbaar hoofd!
Neen! wie zich van den druk der grijsheid moog beklagen,
en opwaart tot de spits der slanke popelboomen,
is, lente! uw lachend groen, het beeld van hoop en jeugd.
van eedlen mannenroem en reine levensvreugd!
Maar schoon ook, over 't vlak der kaalgeschoren velden,
wier schatten, ingebracht, des landmans zweet vergelden,
is 't oogverblindend blank van 't sneeuwveld zonder vlek,
waaronder, 't zij de beek zich met een ijskorst dekk',
of aan het gure zwerk de winterstormen loeien,
een nieuwe lente rijpt en nieuwe herfsten broeien!
En schoon vooral, de twee vereenigd: sneeuw en groen, —
van Noordschen den of spar een altijd versch plantsoen,
uitkomend op een veld in zwanendons herschapen;
of — om de in 't perk van eer met wit bestrooide slapen
een breede lauwerkroon, die afvalt noch verdooft,
gelijk Uw grijsheid ons die voorstelt, achtbaar hoofd!
Neen! wie zich van den druk der grijsheid moog beklagen,