Deze pagina is proefgelezen
Zijt stille en hoort,
de stem des troosters in het woord:
Geschokte moeder, en gy diep bedroefde vader,
in ’t hart gegriefden, maar bevoorrechten te gader:
Dat het vleesch zich verloochen’ de geest zich verblij’!
Mijn genade is met u, en uw kind is met My.
de stem des troosters in het woord:
Geschokte moeder, en gy diep bedroefde vader,
in ’t hart gegriefden, maar bevoorrechten te gader:
Dat het vleesch zich verloochen’ de geest zich verblij’!
Mijn genade is met u, en uw kind is met My.
1850.
TER GEDACHTENIS
VAN
PRINS WILLEM FREDERIK MAURITS ALEXANDER HENDRIK
KAREL DER NEDERLANDEN.
Het Neêrlansch volk, op nieuw met tranen langs de wangen,
verzelt den stoet van ver naar ’t graf, dat zich ontsluit,
ach! om uw overschot thands in zijn schoot te ontfangen,
beminlijk Koningskind en teedre Oranjespruit!
Gy, slechts een oogenblik voor onze hoop verschenen, —
een vriendelijke ster aan Neêrlands horizon, —
toch met uw schoonen naam niet uit ons oog verdwenen,
voor dat uw lief gelaat nog harten voor zich won!
Rust zacht, geplukte bloem! in ’t midden van de helden,
aan wier roemruchten stam gy pas ontloken waart.
En moge omhoog uw geest den lof van Hem vermelden,
die ook van dáár zich kiest de kleinen dezer aard!
Zij voorts uw droef gemis, met buigend hoofd geleden,
met lijdzame ovegaaf in tranen nabetracht,
voor Nassaus huis een bron van vruchtbre hartgebeden,
in dezer tijden drang, in dezer nacht!
Dat op uws Vaders hoofd de kroon, van God gegeven,
blijv’ vast staan in Zijn gunst, moog’ blinken tot Zijne eer!
Dat is uws Moeders wonde een versche zalf ten leven
moog’ druppen uit het woord van een gekruisten Heer!
Dat in uws Broeders hart diens Heeren vrees moog’ wonen,
die moed geeft in den storm en rust schenkt op den troon;
en hem, de plaats voortaan vervullend van twee zonen,
God, zijner vaadren God, met dubblen zegen kroon’!
verzelt den stoet van ver naar ’t graf, dat zich ontsluit,
ach! om uw overschot thands in zijn schoot te ontfangen,
beminlijk Koningskind en teedre Oranjespruit!
Gy, slechts een oogenblik voor onze hoop verschenen, —
een vriendelijke ster aan Neêrlands horizon, —
toch met uw schoonen naam niet uit ons oog verdwenen,
voor dat uw lief gelaat nog harten voor zich won!
Rust zacht, geplukte bloem! in ’t midden van de helden,
aan wier roemruchten stam gy pas ontloken waart.
En moge omhoog uw geest den lof van Hem vermelden,
die ook van dáár zich kiest de kleinen dezer aard!
Zij voorts uw droef gemis, met buigend hoofd geleden,
met lijdzame ovegaaf in tranen nabetracht,
voor Nassaus huis een bron van vruchtbre hartgebeden,
in dezer tijden drang, in dezer nacht!
Dat op uws Vaders hoofd de kroon, van God gegeven,
blijv’ vast staan in Zijn gunst, moog’ blinken tot Zijne eer!
Dat is uws Moeders wonde een versche zalf ten leven
moog’ druppen uit het woord van een gekruisten Heer!
Dat in uws Broeders hart diens Heeren vrees moog’ wonen,
die moed geeft in den storm en rust schenkt op den troon;
en hem, de plaats voortaan vervullend van twee zonen,
God, zijner vaadren God, met dubblen zegen kroon’!
Julij 1850.