Deze pagina is proefgelezen
bazuingeschal en Englenstem,
de Zoon van God zal nederkomen,
en ’t nieuw Jerusalem met Hem!
de Zoon van God zal nederkomen,
en ’t nieuw Jerusalem met Hem!
1850.
AAN EEN GEDOOPTEN ISRAELIET
MET EEN BIJBEL.
Van Gods onfeilbaar Woord dit afschrift aangeboôn
aan d' in zijn Goëls naam gedoopten Abrams-Zɔon,
met deze uit aller hart gevloten zegenbede:
Genade zij uw deel, barmhartigheid en vrede,
by 't lichten dezer lamp op 't enge levenspad,
dat over Bergen heen voert naar de Hemelstad.
aan d' in zijn Goëls naam gedoopten Abrams-Zɔon,
met deze uit aller hart gevloten zegenbede:
Genade zij uw deel, barmhartigheid en vrede,
by 't lichten dezer lamp op 't enge levenspad,
dat over Bergen heen voert naar de Hemelstad.
1850.
OP EEN AFBEELDSEL VAN BILDERDIJK.
IN 1787.
Onorate l’altissimo poeta
Dante.
Dante.
Geef eer den Strijder, in den vroeg verwoesten bloei
zijns levens, toen met God en Nassaus recht in ’t harte,
zijn onverschrokken geest, by ’t dreigend stormgeloei,
den omwentlingsdwinlandij en heel den Eeuwgod tartte.
’t Is ’t beeld van Bilderdijk, eer Ondank en Geweld
hem uitwierp van dit strand en pris gaf aan de baren:
straks op den moedergrond, hem weder vrijgesteld,
een krans van smaadheên vlocht voor zijn vergrijsde hairen.
En hy, hy wreekte zich met lauwren, in zijn leed
gekweekt voor ’t Vaderland; ja, met dien oogst van zangen,
wier onafzienbren schat hy Neêrland erven deed,
met hoeveel flaauwheid ook door Neêrland vaak ontfangen.
Om al dier zangen wil, om al dier lauwren glans,
vergeeft hem ’t ongelijk, zoo in zijn kamp op aarde
des Dichter vlammend zwaard, zijn afgerichte lans,
zijn scherp gewette pijl, geen hoogheên miste of spaarde
van drieste willekeur in ’t rijk van kunst of taal, —
van aangematigd recht op ongestaafde glorie, —
van brallend ongeloof in ijle woordenpraal, —
zijns levens, toen met God en Nassaus recht in ’t harte,
zijn onverschrokken geest, by ’t dreigend stormgeloei,
den omwentlingsdwinlandij en heel den Eeuwgod tartte.
’t Is ’t beeld van Bilderdijk, eer Ondank en Geweld
hem uitwierp van dit strand en pris gaf aan de baren:
straks op den moedergrond, hem weder vrijgesteld,
een krans van smaadheên vlocht voor zijn vergrijsde hairen.
En hy, hy wreekte zich met lauwren, in zijn leed
gekweekt voor ’t Vaderland; ja, met dien oogst van zangen,
wier onafzienbren schat hy Neêrland erven deed,
met hoeveel flaauwheid ook door Neêrland vaak ontfangen.
Om al dier zangen wil, om al dier lauwren glans,
vergeeft hem ’t ongelijk, zoo in zijn kamp op aarde
des Dichter vlammend zwaard, zijn afgerichte lans,
zijn scherp gewette pijl, geen hoogheên miste of spaarde
van drieste willekeur in ’t rijk van kunst of taal, —
van aangematigd recht op ongestaafde glorie, —
van brallend ongeloof in ijle woordenpraal, —