Naar inhoud springen

Pagina:Da Costa's Kompleete Dichtwerken (Hasebroek, 1876).pdf/687

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Hy redt ons uit het bangste lot,
hoe donker ’t sta geschapen.
Den ouden vijand mist
zijn weêrgalooze list,
en sterkt wapenkleeding,
beproefd, ons ter vertreding.

Door onze macht wordt niet besteld,
wy zijn gantsch zeer verloren
Maar voor ons strijdt de rechte Held
dien God-zelf heeft verkoren.
En vraagt gy wie Hy is?
’t Is Jesus, ja gewis
de Heer der legerscharen,
die zal on wel bewaren

Al maakt het ons de wereld bang,
met duivlen die ons drukken,
toch blijft triumfgezang:
God doet het ons gelukken.
Wat dezer wereld vorst
ook overleggen dorst,
zijn oordeel is gesproken,
zijn rijk en macht verbroken.

Het woord van God zal blijven staan,
hoe zy de vuist ook ballen;
Hy-zelf, Hy houdt de hand daaraan
en zal ’t niet laten vallen.
En nemen zy ons goed,
en vrouw en kind en bloed,
het zal hun toch niet baten,
zy moeten ’t ryk ons laten.

1854.





NAAR SCHOTLAND.


Met uw statelijke heuvels, met uw bergen oud en hoog,
staat ge, o Schotland! voor des dichters, voor des Christens starend oog,
als een beeld van zielsgedachten, niet behoorend tot deze aard
en reeds hemelluchten aadmend by het stijgen hemelwaart.
Achtbaar Schotland, wiens geschiedrol een zoo schoone lijn doorzwiert
der verhevenste figuren door den naneef steeds gevierd: