Deze pagina is proefgelezen
met Oldenbarnevelt, de wijsheid van den Staat! —
of met een hart, dat thands niet slechts van onrust slaat,
maar ook van naberouw in ’t end? — Hoe ’t zij, met oogen
bedaauwd, met knieën voor Gods Almacht neêrgebogen, —
gy in hun midden, vroome en eedle Casimir,
met handen, hier niet meer zich klemmend om rapier,
of staf van Veldheer, maar gevouwen, opgeheven
ten hemel, om, ook Gy dien Josua in ’t streven
te sterken, die nu draagt de hitte van den strijd,
tot de overwinning door uw moeiten ingewijd!
of met een hart, dat thands niet slechts van onrust slaat,
maar ook van naberouw in ’t end? — Hoe ’t zij, met oogen
bedaauwd, met knieën voor Gods Almacht neêrgebogen, —
gy in hun midden, vroome en eedle Casimir,
met handen, hier niet meer zich klemmend om rapier,
of staf van Veldheer, maar gevouwen, opgeheven
ten hemel, om, ook Gy dien Josua in ’t streven
te sterken, die nu draagt de hitte van den strijd,
tot de overwinning door uw moeiten ingewijd!
Maar ook nog elders in des Spanjaards Nederlanden
stijgt uit een boezem, door nog andre dan de banden
van eenerlei belang en haardsteê aan het lot
van Maurits volk verhecht, een smeekgebed tot God! —
Ziet ge in dat rijk kwartier van Brabants hoogen adel
dat hofplein? — op dat plein die knechten, toom en zadel
aanbindende aan een stoet van rossen, als ter vlucht
gereed gehouden op het eerste schrikgerucht? —
En ziet ge in dat vertrek, dat bidvertrek, dien Grande
en Ridder van het vlies, pas met gejuich ten lande
verwelkomd by den trein van ’t Aartshertooglijk paar? —
En ziet ge op dat gelaat die Nassaustrekken, maar
meer Spaansch, meer somber, met een schaduw overtogen
van lijden, doch beheerscht door manlijk wilvermogen? —
’t Is, — twee en dertig jaar na d’ onvergeetbren roof
van Leuven, — ’t is diezelfde, in Spanjes Kerkgeloof
en hofdwang en den boei zijns eigen rangs omsloten,
Philps Willem van Oranje! ook hy, een leeuw gesproten
uit leeuwen, en zich-zelf het leeuwenhart bewust, —
maar ach! als een wiens aart kustmatig werd gesust,
wiens oog verdofte, die het tergende beletsel
van ’t houten traliewerk en splinterig staketsel
verafschuwt, en ontziet; dan weêr een oogenblik
zijn staat vergetende, den tuin vervult met schrik,
wanneer hy ver in ’t rond dat diep gebrul laat hooren,
waaruit de Woudvorst blijkt. Dus ook de Vorst, geboren
uit zoo verheven stam tot zoo verborgen kamp.
Maar neen! op dezen dag verschrikt geduchter ramp
dat prinslijk gemoed. Wien zullen de oorlogskansen
stijgt uit een boezem, door nog andre dan de banden
van eenerlei belang en haardsteê aan het lot
van Maurits volk verhecht, een smeekgebed tot God! —
Ziet ge in dat rijk kwartier van Brabants hoogen adel
dat hofplein? — op dat plein die knechten, toom en zadel
aanbindende aan een stoet van rossen, als ter vlucht
gereed gehouden op het eerste schrikgerucht? —
En ziet ge in dat vertrek, dat bidvertrek, dien Grande
en Ridder van het vlies, pas met gejuich ten lande
verwelkomd by den trein van ’t Aartshertooglijk paar? —
En ziet ge op dat gelaat die Nassaustrekken, maar
meer Spaansch, meer somber, met een schaduw overtogen
van lijden, doch beheerscht door manlijk wilvermogen? —
’t Is, — twee en dertig jaar na d’ onvergeetbren roof
van Leuven, — ’t is diezelfde, in Spanjes Kerkgeloof
en hofdwang en den boei zijns eigen rangs omsloten,
Philps Willem van Oranje! ook hy, een leeuw gesproten
uit leeuwen, en zich-zelf het leeuwenhart bewust, —
maar ach! als een wiens aart kustmatig werd gesust,
wiens oog verdofte, die het tergende beletsel
van ’t houten traliewerk en splinterig staketsel
verafschuwt, en ontziet; dan weêr een oogenblik
zijn staat vergetende, den tuin vervult met schrik,
wanneer hy ver in ’t rond dat diep gebrul laat hooren,
waaruit de Woudvorst blijkt. Dus ook de Vorst, geboren
uit zoo verheven stam tot zoo verborgen kamp.
Maar neen! op dezen dag verschrikt geduchter ramp
dat prinslijk gemoed. Wien zullen de oorlogskansen