Deze pagina is proefgelezen
En vrolijk rolt zijn stem door rangen en gelederen:
„Houdt, mannen! houdt het pad, dat deze Oranjevederen
„u wijzen. ’k Ga u voor! heel ’t bloed van Nassau meê! —
„Te bijten in dit zand, te drinken deze zee,
„of dat de Spanjaard ons den ijzren nek toekeere!
„Zie daar de keus. Gy hoort de mijne. Ik sneed met eere
„de toevlucht af der vloot. Wie onzer denkt te vliên?
„Wy willen, wel te moê, den dood in de oogen zien,
„wil ’t God! zoo zij voor eb het bloedig spel gewonnen!" —
„Graaf Gunther! voorwaarts met uw paarden." — De escadronnen
des vijands schudden van den schok. Zy houden stand
een wijl. Een tweede stoot verzekert de overhand
op Alberts ruitery, die nu by honderdtallen
in ’t duinzand zuizelt en tot onder Nieuwpoorts wallen
de wijk zoekt. — dan, door schaamt bekomen van den schrik
een vaart neemt op haar beurt in inhouwt, straks door blik
en degen van den held op nieuw teruggeslagen
terrein en kracht verliest. Ten koste van wat wagen,
en schier ontzinden moed! — Ritmeester Cloet, ruk aan!
De Riddr (’t is zijn zwak!) is weêr te diep gegaan
in dezen dichten drom van speeren. Hoe zijn veder,
met helm en paard en al, daar wiegelt heen en weder,
en ’t tiental om hem wuift en wenkt als om ontzet!
Stoot-in de sporen! — Stout gedaan! zy zijn gered!
Zie hoe zy zich met glans door heel die menigt sloegen,
en met vereende kracht nu weêr den vijand joegen
steeds verder, verder, en weêr verder achterwaart. —
Dan kentert weêr de kans. — Maar ’t vlammendspuwend paard
trapt ondertusschen, met de woede van een strijder,
wat in den weg staat plat, of sleept van zijn berijder
de leden, opgescheurd door lans- of sabelwond,
en hangende in het zaâl, het rookend slagveld rond;
tot dat het in zijn vlucht doorstoken of doorschoten
met strepen van het vocht, uit eigen borst gevloten,
de sporen teekent, half aâmechtig doorgehinkt,
en pijnlijk siddert, en bezwijkend nederzinkt.
„Houdt, mannen! houdt het pad, dat deze Oranjevederen
„u wijzen. ’k Ga u voor! heel ’t bloed van Nassau meê! —
„Te bijten in dit zand, te drinken deze zee,
„of dat de Spanjaard ons den ijzren nek toekeere!
„Zie daar de keus. Gy hoort de mijne. Ik sneed met eere
„de toevlucht af der vloot. Wie onzer denkt te vliên?
„Wy willen, wel te moê, den dood in de oogen zien,
„wil ’t God! zoo zij voor eb het bloedig spel gewonnen!" —
„Graaf Gunther! voorwaarts met uw paarden." — De escadronnen
des vijands schudden van den schok. Zy houden stand
een wijl. Een tweede stoot verzekert de overhand
op Alberts ruitery, die nu by honderdtallen
in ’t duinzand zuizelt en tot onder Nieuwpoorts wallen
de wijk zoekt. — dan, door schaamt bekomen van den schrik
een vaart neemt op haar beurt in inhouwt, straks door blik
en degen van den held op nieuw teruggeslagen
terrein en kracht verliest. Ten koste van wat wagen,
en schier ontzinden moed! — Ritmeester Cloet, ruk aan!
De Riddr (’t is zijn zwak!) is weêr te diep gegaan
in dezen dichten drom van speeren. Hoe zijn veder,
met helm en paard en al, daar wiegelt heen en weder,
en ’t tiental om hem wuift en wenkt als om ontzet!
Stoot-in de sporen! — Stout gedaan! zy zijn gered!
Zie hoe zy zich met glans door heel die menigt sloegen,
en met vereende kracht nu weêr den vijand joegen
steeds verder, verder, en weêr verder achterwaart. —
Dan kentert weêr de kans. — Maar ’t vlammendspuwend paard
trapt ondertusschen, met de woede van een strijder,
wat in den weg staat plat, of sleept van zijn berijder
de leden, opgescheurd door lans- of sabelwond,
en hangende in het zaâl, het rookend slagveld rond;
tot dat het in zijn vlucht doorstoken of doorschoten
met strepen van het vocht, uit eigen borst gevloten,
de sporen teekent, half aâmechtig doorgehinkt,
en pijnlijk siddert, en bezwijkend nederzinkt.
De linker draagt den last, waar zich de keurkohorten
van voetvolk naar den top opstuwen, of weêr storten
en slingren van de hoogte in ’t glibberige duin,
van voetvolk naar den top opstuwen, of weêr storten
en slingren van de hoogte in ’t glibberige duin,