een gestadig worden en vergaan. Maar deze beschouwing, hoe juist zij ook het algemeen karakter van het geheel der verschijnselen samenvat, is toch niet voldoende om de afzonderlijke deelen waaruit dit geheel samengesteld is te verklaren, en zoolang wij deze niet kennen, is ons het geheel ook niet duidelijk. Om deze afzonderlijke deelen te onderkennen, moeten wij ze uit hun natuurlijk of historisch verband nemen en ze elk afzonderlijk op hun gesteldheid, hun bizondere oorzaken en werkingen enz. onderzoeken. Dit is in de eerste plaats de taak van de natuurwetenschap en geschiedvorsching; takken van onderzoek die uit zeer goede gronden bij de Grieken van den klassieken tijd een slechts ondergeschikten rang innamen, daar zij bovenal eerst het materiaal ervoor bijeengaren moesten. Eerst als de natuurlijke en geschiedkundige stof tot op een zekere hoogte verzameld is, kan de kritische schifting, de vergelijking, de indeeling in klassen, afbeeldingen en soorten ter hand genomen worden. De eerste beginselen der exacte natuurvorsching werden derhalve eerst bij de Grieken van het Alexandrijnsche tijdperk en later, in de middeneeuwen, door de Arabieren verder ontwikkeld; een werkelijke natuurwetenschap dagteekent intusschen eerst uit de tweede helft der 15e eeuw, en sinds dien heeft zij met steeds toenemende snelheid vorderingen gemaakt. De ontleding der natuur in haar afzonderlijke deelen, de splitsing der verschillende natuurgebeurtenissen en natuurvoorwerpen in bepaalde klassen, het onderzoek van het inwendige der organische lichamen naar hun menigvuldige ontleedkundige vormen, was de hoofdvoorwaarde der reuzenvorderingen die de laatste vierhonderd jaren ons in de kennis der natuur gebracht hebben. Maar zij heeft ons tegelijkertijd de gewoonte nagelaten om de natuurdingen en natuurgebeurtenissen in hun afzonderlijkheid buiten den grooten gemeenschappelijken samenhang op te vatten, derhalve niet in hun beweging, maar in hun stilstand; niet als vooral veranderlijke, maar als vaste dingen; niet in hun leven maar in hun dood. En terwijl, zooals dit door Bacon en Locke geschiedde, deze beschouwingswijze uit de natuurwetenschap in de wijsbegeerte overging, schiep zij de specifieke bekrompenheid der laatste eeuwen, de metaphysische denkwijze.
Voor den metaphysicus zijn de dingen en hun gedachten-