wilde werkingen hebben. Het is de sprong der menschheid uit het rijk der noodwendigheid in het rijk der vrijheid.
Vatten wij ten slotte onzen ontwikkelingsgang in het kort te samen.
I. Middeneeuwsche maatschappij: kleine individueele productie. Productiemiddelen voor het gebruik van den enkeling ingericht, derhalve oorspronkelijk-onbeholpen, nietig, van dwergachtige werking. Productie voor het onmiddellijk verbruik, hetzij van den producent zelven, hetzij van zijn feodalen heer. Alleen waar een overschot der productie boven dit verbruik plaats vindt, wordt dit overschot ten verkoop aangeboden en aan den ruil onderworpen. Warenproductie dus pas aan het ontstaan; maar reeds thans bevat zij in kiem de anarchie in de maatschappelijke productie.
II. Kapitalistische omwenteling: omvorming der industrie in de eerste plaats door middel van de eenvoudige samenwerking der tot dusver verstrooide productiemiddelen in groote werkplaatsen, daarmee hun omvorming uit productiemiddelen van den enkeling in maatschappelijke — een omvorming die den vorm van ruil in 't algemeen niet aanroert. De oude toeëigeningsvormen blijven van kracht. De kapitalist treedt op: in zijn eigenschap van bezitter der productiemiddelen eigent hij zich ook de producten toe en maakt deze tot waren. De productie is een gemeenschappelijke daad geworden; de ruil en met deze de toeëigening blijven individueele daden, daden van den enkeling; het maatschappelijk product wordt toegeëigend door den individueelen kapitalist. Fundamenteele tegenstrijdigheid waaruit alle tegenstrijdigdeden ontspringen waarin de huidige maatschappij zich beweegt en die de groot-industrie openlijk aan den dag brengt.
- A. Scheiding van den producent van de productiemiddelen. Veroordeeling van den arbeider tot levenslangen loonarbeid. Tegenstelling van proletariaat en bourgeoisie.