( 90 )
door weêrkaatsing der lichtstralen, die niet meer brandende op de aarde vielen, en toonde, in gouden strepen, den weg, dien zij, ten zegen van de aarde, weder had af- gelegd. Donker scheen de nacht zijne vlerken te willen uitbreiden; maar zie, de heldere maan begon op nieuw het uitgespannen kleed des hemels met blaauwe tint te kleuren. Zij wees ons den verderen weg langs een pad, door het betreden van duizende menschenvoeten zigtbaar genoeg, om onze schreden met zekerheid te rigten. Hol klonk onder ons de heidegrond; want wij traden over de vergane tron- ken van vroegere wouden, en daarom moest ook hier de vlakte wel den naam van Holland of Holtland dragen. De weg geleidde ons naar een boschje van kreupelhout, aan de zijde van een pad met eenigzins hooger geboomte be- plant, dat ons uitzigt een weinig beperkte, maar, ons wel- dra verrassende, op bloeijende akkers een ruim overzigt aan- - bood, van welke de rijpende roghalmen en de sneeuwwitte bloei der boekweit ons tegenlichtten, en, als het ware, ons in den vollen dag terugvoerden, zoodat wij niet terstond er aan dachten dat wij ons bevonden in de nabijheid eener volkrijke plaats, waar zoo uitgestrekte akkers den vlijt der menschen bekroonden. Een jongen, die de brug der Barne- veldsche beek overging, welke in Amersfoort haar water aan de Eems mededeelt, wees ons een zijpad, dat ons spoedig midden onder huizen en menschen bragt. Men zou hier zeggen eene levendige stad binnen te treden, met dit onder- scheid, dat, als de stedeling des avonds de straten verlaat, de landman zich, na volbragt dagwerk, een’ korten tijd gezellig met zijne buren onderhoudt, zoodat het buitenge- woon druk op straat was. Hoe vreemd hier ons alles ook toescheen, wij staarden den windmolen, langs welken wij de straat naar ons logement insloegen, als een oude bekende aan. Want hoe vele geslachten hebben hem vóór ons gekend,