Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/118

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

90 OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


tegenover hen die eene volledige opleiding hadden genoten met inbegrip derhalve van de ,studie der talen”. Haast lijkt het mij dat ds Wind die ntalen” er bijsleept als hij in een brief aan ds Th. de With te Oudega, die een beroep heeft ontvangen naar Saaksens, ook dit terloops even invoegt: ,Ik wensch u ook wel als naburig predikant te hebben, ofschoon gij wordt beschuldigd dat gij met laagheid neerziet op die leeraren die de talen niet kennen, daarom is er nogthans geen vrees aan mijne zijde of ik zal het wel met u kunnen vinden.” Ook aan ds De With deelt hij terloops mede dat hij een zoon heeft dien hij bij hem, nl. bij De With, mocht hij komen, wel in de talen zou willen laten onderwijzen.

Het is ook mogelijk, dat de broeders die in de talen gestudeerd hebben de anderen hebben geprikkeld door zich op dat voorrecht wel eens te laten voorstaan. Dat doet ds De With allerminst in zijn vriendelijk antwoord op het schrijven van ds Wind: ,Wat aangaat mijn laag zien op zulke leeraars, die de grondtalen niet verstaan. Ik verklaar u dat gij verkeerd onderrigt zijt geworden. Echter ben ik een groot voorstander der- zelver, wanneer de geest van Elias op Eliza is, dan is hij toebereid om een profeet in Israel te zijn.” Jan wordt de leerling van De With als deze in Ezinge predikant is geworden, �