Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/120

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

92 AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK V


zoon, toen ds Helenius de Cock, is een niet onbelangrijk stuk ter kenschetsing van ds Buddingh’s dienstwerk in de gemeente Groningen ; zij schrijft: ,Kuiter uit Gros was hier van de week, die zeide dat er vele harten los waren van dom. Buddingh”.

8) Brieven archief De Cock.

®) Schortinghuis en de viif nieten, eene bladzijde uit de geschiedenis van het kerke- 4k leven in 't Oldambt 1730—1750 door H. VAN BERKUM, Utrecht, B. Dekema, 1559.

7) Veel van 't voorafgaande is ontleend aan Van Berkum’s Schortinghuis In 1851 was reeds verschenen te Sneek van zijn hand: de Labadie en de Labadisten ; 1851 eveneens te Sneek: Antoinette de Bourignon. Ds Van Berkum was ook dichter, zelfs in de Friesche taal. Zie over ds Van Berkum, Wumkes, It Fryske Réveil; over ds H. van Berkum, blz. 80 en 81.

8) Reitsma’s a.w. § 286; Rullmann noemt hem een voorbode van de Afscheiding ; dit is juister gezegd, vgl. a.w. over dezen oefenaar en anderen § 3. Het is echter onjuist dat Vijgeboom reeds in 1838 overleed, Rullmann, a.w. blz. 9. In 1840 ver- schenen nog twee geschriftjes van zijn hand te Middelburg, bij J. Moens en Zoon, voor rekening van den schrijver tegen 30 cent en 35 cents. Eene overtuigende op- wekking, om in de schuld voor God en tot ware broederlijke vereeniging met elkanderen te komen, in onze verwarde dagen, van geestelijke blindheid in Leer en Leven. Alleen door des Heeren Geest, en naar mijnen wensch, door den geestelijken band van geloof, hoop en liefde, verbonden te worden tot ééne kudde, onder den oppersten herder. Tot heit van allen die Sion beminnen. De exemplaren werden door hem zelf geteekend. Het tweede geschriftje voert tot titel: Korte Belijdenis van onzen zondigen afval van den Eénen waren God, alsmede iets van den Kinderdoop ; hoe de doop door het geloof in Christus’ dood, tot opwekking van een Nieuw Leven met onze Verbonds-kinderen moet verstaan worden, zijnde in Christus heilig en zalig. Gevolgd met een stuk over de Regtvaardiging en een toegift over een Godvruchtige bestiering in de Kerke Gods, door den zaliger ds J. Koelman. Aan het einde van dit tweede geschriftie geeft hij het voornemen te kennen: binnen eenige weken, nog een stukje te laten volgen, onder dezen titel: Eene Inleiding, en Aanmerking over de opwekking van Z. H. van der Feen; een kort overzicht van onzen tijd; alsmede eenige Bedenkingen over twee maandschriften, enz.

In deze geschriftjes behandelt Vijgeboom voor dien tijd de actueele vraagstukken : welke berijming der Psalmen te gebruiken; de doopskwestie (De Cock—Scholte) ; de rechtvaardiging (Kohlbriigge). Hij onthoudt zich namen te noemen en is aldus zakelijk in zijn wijze van behandeling.

Het is merkwaardig dat de Raad van State in een advies aan den Koning (vgl. Van der Does, a.w. blz. 243) niet spreekt van Afgescheidenen doch van Vijgeboomianen ; waarschijnlijk wel daar Vijgeboom reeds sinds 1822 door onderscheiden recht- banken was veroordeeld, en zich al in dien tijd met een adres tot de Tweede Kamer richtte, alsmede in 1824 van den Koning vrijheid van godsdienstoefening vroeg.

%) Historisch verhaal der bekeering tot God, benevens de verdere voortleiding op den weg van geloof en godzaligheid, door licht en donker, zoet en bitter van G. J. BEUGEL, op het Loo in Gelderland in 1834, in den Heere ontslapen. Doorvlochten met onderscheidene belangrijke en Godvruchtige aanmerkingen, over den toestand van vaderland en kerk, en voorafgegaan door eene overdenking over 1 Joh. 2: 28; als laatste aanspraak en afscheid aan zijne vrienden op zijn gewoon wekelijksch gezelschap. Alles door hem zelven beschreven, en ten nutte van 's Heeren volk door den druk gemeen gemaakt. Te ’s Gravenhage bij J. van Golverdinge, 1835.

Men 2ij voorzichtig met de lezing van J. Kok’s nouvellistisch beschreven: De Af- scheiding in de schaduw van het Koninklijk Paleis te Apeldoorn, in November 1835.