Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/139

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

BLAUWBOEKJES 109


eersten brief over de Voetianen, die ,heftig en jaloersch” worden ge- noemd en de Coccejanen, die hij teekent als ,gematigd en om hunne ge- leerdheid in aanzien staande.” Hij verwacht echter van de actie die gaande is ,geen geweldadige scheuring”. Hij acht het echter wel be- grijpelijk, dat sommige leeraren in ons midden eenige bitterheid bij zich bespeuren, tegen de leden en vooral tegen de leeraren onzer kerken, ,die zich aan een geprikkeld gevoel, aan de zucht tot het oude overgeven.” Wanneer toch iemand, na jaren aan de verlichting en beschaving zijner gemeente gearbeid te hebben, eindelijk iets gevorderd is, en voor het vervolg op de jongeren en door hem onderwezenen hoop vestigt, als het ware de eindpaal der ondervondene verdrietelijkheden voor zich ziet; en als er dan in zijne nabijheid geheel onverwacht, een pas aankomend leeraar opstaat, die door de gewenschte voorstellingen aller gevoel schokt, zoodat scharen bij hem ter kerke stroomen, en nu verstandig onderwijs, gezonde bijbelkennis, verlichte denkbeelden, meer nog dan voorheen veracht worden ; waarlijk, dan is het moeijelijk voor den zoodanigen wel- meenenden man, om zijn gemoed te bedwingen.” Hij schrijft dan verder dat er onder hen leeraren zijn ,die gaarne eene krachtige onderdrukking des hun vijandigen geestes wenschen, en mogen er maar al te vele spottende leeken zijn, ik geloof niet dat iemand in ernst op uitdrijving bedacht is. Ik durf wel zeggen, bij al onze leeraren, tenminste die eenige kennis van zaken hebben, op kerkvergaderingen, ook op onze Hogescholen heerscht de gegronde overtuiging, dat geweld en onderdrukking niet de wapenen zijn, waarmede Jezus’ kerk strijden moet.”

Het is maar goed dat deze schrijver uit het Noorden des lands, uit D.... gelik hij zelf aangeeft, zijn naam niet heeft geschreven. Hij toch zou zeer zeker op het lijstje moeten worden gezet van die leeraren, die blijk hebben gegeven geen kennis van zaken te hebben, noch van den geest aan de Hogescholen, wier ,jeugd” De Cock onder de hoeven hunner paarden trachtte te loopen, noch van die der kerkvergaderingen, waarop De Cock schandelijk is bejegend, noch van de gezindheid der kerkver- gadering die straks naar ik vermoed in zijn eigen stad '*) is saamgekomen en waarop de jonge predikant van Drogeham zulke ontmoedigende ervaringen opdeed. De goede man meent het wellicht goed als hij zegt: »En waarlijk, waar men Jezus’ godsdienst regt behartigt, moet dezelve steeds liefde, eensgezindheid, verdraagzaamheid, welwillendheid be- vorderen ;” dan, welk besluit moet hij trekken als hij straks zal zien en hooren, hoe de haat gloeit, de smaad overloopt, de kwaadwilligheid de handen slaat aan die ,gemoedelijke predikers”, de boeten oploopen, de cellen der gevangenissen geopend worden, de sluipmoord zint op dood- slag, zelfs de professoren eenvoudigen vervolgen en de hoogere kerk- besturen den Koning drijven om te vervolgen, een oranjevorst uitvoerder �