Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/141

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

BLAUWBOEKJES dil


bekennen, in vele opzigten met stichting. Wel stuitte ik, vooral in de Dordtsche stellingen, op het een en ander, hetgeen mij minder zamen- hangend, eenigszins tegenstrijdig voorkwam.”

Waarom verzwijgt een man die zoo naief voor zijn mening uitkomt toch zijn naam? Hij is het volkomen eens met wat Prof. P. Hofstede de Groot breeder over het een en ander met betrekking tot den band aan de belijdenisschriften heeft geschreven in diens: Gedachten over de be- schuldiging van meineedigheid enz.').

Hij is het ook hartelijk eens met den begaafden Donker Curtius"*) dat men ten dezen zijn gevoelens niet verbergen moet, want ,schurken en over- treders der wet, schuilen gaarne in het duister.” Hoe, lees ik dit in een blauwboekje. "") Echter ’t is aan het slot van een brief, hij vreest ,te warm te worden, en eindigt liever.”

Ongeteekende brieven lees ik niet; met deze brieven maakte ik een uitzondering. Ze dateeren uit zoo'n merkwaardigen tijd en ik kon de verzoeking niet weerstaan ze te lezen en den lezer er iets uit mede te deelen. Toch zou ik wel gaarne den naam van dezen zoetekauw hebben geweten. Hij was naar ik gis predikant in het Noorden van Friesland en woonde niet erg ver van Ulrum. Ook uit zijn omgeving en gemeente werden velen getrokken door de prediking van De Cock, welke in wijden omtrek grooten invloed uitoefende.

In dezen zelfden tijd verscheen een blauwboekje te Groningen, bij J. Oomkens onder den titel: De vriendelijke vraag aan eenen vrienden- kring, beantwoord uit Damear, onder het motto: Immaculata Dei gloria, de onbesmettelijke eere Gods! Dit geschriftje heeft veler aandacht ge- trokken. De inhoud is metterdaad in niet onvriendelijken toon gesteld. Maar al te vaak past wat op den omslag staat al heel slecht bij wat binnen den omslag wordt geboden. Prof. P. Hofstede de Groot verwijst naar dit boekje en is van oordeel dat de schrijver een , ijverig voorstander is van eenheid in de leer.” Des onbekenden standpunt tegenover de bindende kracht der formulieren komt in het begin van zijn geschriftje direct klaar uit als hij verzekert: ,De Hervormde kerk toch heeft nimmer van de ledematen harer gemeenten eene verklaring gevorderd, waarbij 2ij de in de Nationale Synode van Dordrecht vastgestelde leerpunten als geloofsartikelen zouden aannemen, maar wel heeft zij van hare Leeraren, Hoogleeraren enz. vdér 1816 de betuiging gedischt, dat zij van harte gevoelden en geloofden, dat al de artikelen en stukken der leer, in de Belijdenis en in den Catechismus der Gereformeerde Nederlandsche kerken begrepen, mitsgaders de verklaringen over eenige punten der voorzeide leer, in de Nationale Synode van Dordrecht gedaan, in alles met Gods woord overeenkwamen.” Hij betoogt dan verder dat diezelide synode van de ledematen eischte de grondige bekentenis en belijdenis