Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/160

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

128 AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK VI

8) Het is heel goed mogelijk dat Hofstede voor den dag is gekomen, omdat hij daartoe werd uitgedaagd door De Cock, die schreef zijn Opentijk Protest tegen zeker blauwboekje in de maand November 1833 uitgegeven bij M. Smit, 't welk vol is van zielverdervende dwalingen en verpestende gronden, begunstigd en aangeprezen z00 daar als elders door Hoogeerwaarde en geleerde zoowel, als door niet Eerwaarde en domme bestrijders van ’s Heeren Kerk en gemeente, benevens eene opentijke uit- daging aan den Schrijver om zijn naam bekend te maken en het licht niet te vlieden, opdat hij ook openlijk bestreden en weerlegd kunne worden ; in den naam veler ge- loovigen, door H. DE Cock, Gereformeerd leeraar te Ulrum, te Veendam, bij T. E. ‘Mulder 1834, prijs 12'/, cents. Het woord aan de keerzijde van dezen langen titel is zeer merkwaardig. De Cock zelf had het ,overloopend druk”. Hij heeft toen opge- dragen aan twee van die kleinen die de wereld veracht het stukje van den onbekenden te weerleggen. Hij noemt deze kleinen ook. Het eerste stuk: Aan den waarheid- lievenden en den leugen hatenden tezer, is opgesteld door den onderwijzer D. van der Werp, die dit heeft moeten boeten (zie verder) van de zijde van den anoniemen schrijver, hoogleeraar, schoolopziener, met ontslag uit den dienst. De andere Kleine is Luitsen ijkstra, arbeider op de Smilde, die dit deed in Dichtregelen, een pamfletje uitgegeven door den bekenden drukker Mulder, prijs 7'/2 cents. Het heeft den hoog- geleerde en zijn vrienden schrikkelijk geérgerd dat zulke, door hen niet geachte menschen, door De Cock werden aangemoedigd tegen den hooggeleerde te schrijven. Andriessen en Wielinga uit Sneek zullen ook tegen den professor de pen opnemen, met even groote vrijmoedigheid als Mr Van der Kemp. Zij zullen, deze kleinen, de gangmakers zijn tot de actie van de Haagsche heeren tegen de ,Groninger School”. nu is wat De Cock en de zijnen tot eere strekt en getuigt voor hun oprechtheid waarmede zij den bitteren strijd voor de waarheid en straks voor het recht zullen strijden, dat zij met redenen omkleed zeggen waar het tegen gaat en ,man en paard” noemen. Hoe ongunstig steekt daar tegenover af, wat Hofstede heeft durven bestaan tegenover Van der Werp en heeft durven beweren omtrent De Cock, toen deze reeds lang was verteerd in de groeve der ontbinding.

De Cock heeft ook geantwoord op de Vriendelijke vraag van eenen vriendenkring. De straks reeds bedoelde schuilvink uit Damear floot lokkend uit zijn schuilhoek, doch verstaanbaar, zoodat men hem wel kan indeelen bij de familie waartoe deze lokvogel gerekend moet worden, ,als de heer De Cock de vriendelijke vraag mocht beantwoorden beter dan hij zelf het kon doen, het toch ,even bezadigd” zoude doen. Waarom zou De Cock zulks niet? Deze geeft dan ook metterdaad een Vriendelijk Antwoord aan den kleinen vriendenkring, die belangstellend in deszelfs eeuwig heil, mij openlijk de vraag gedaan heeft: op wetken grond de verpligting der gerefor- meerden rust, om heden ten dage precies 200 te moeten gelooven, als in 1618 en 1619 is vastgesteld ; en daarmede tevens aan allen, die heden ten dage belangstellend met de Pinksterschare uitroepen Mannen broeders, wat moeten wij doen om zalig te worden, door H. DE Cock, gereformeerd Leeraar te Ulrum, onder biddend opzien tot den Eenigen en Drietenigen God gegeven, die beloofd heeft : Nimmer beschaamd te zullen doen uitkomen, die op Hem vertrouwen, en die in den Here Jezus de zijnen beloofd heeft, dat het hen in de ure gegeven zal worden om te spreken. No. 1. Te Veendam bij T. E, Mulder, 1834. Prijs 15 cents. Het eerste stukje is 32 blz. van om- vang; het tweede eveneens. Het P.S. is merkwaardig: 10. mocht hij niet beantwoord hebben aan de bedoeling en verwachting der vragers, och dat ze hem dit dan op even vriendelijke en belangstellende wijze te kennen willen geven: geen ander intusschen dringe zich in een werk waartoe hij niet geroepen wordt.” Wellicht een wenk aan den schuilgaande uit Damear, die toch, hoezeer hij zich schuil houdt,