DE COCK ALS JONG PREDIKANT GEESTESKIND DER EEUW 149 al met de kroon der gerechtigheid, die voor alle zalige zielen is weggeleid. Dit wensch ik u met veel behagen, dat gij de kroon hier namaals moogt dragen. Dit wensch ik u met veel liefde eenvoud, gij zijt van daage 19 jaar oud. Deze zuster van de gekend als een vroom het heil harer ziel. Dit is de wensch van uwe tante J. H. de boer. ¹¹) moeder van Frouwe zal haar nichtje wel hebben meisje, dat reeds zoo vroeg bekommerd was over In het antwoord dat Frouwe geeft op den verjaarbrief van haar verloofde komt daarvan wel iets uit. ¹2) Zij antwoordt: Waarde Cock. Uwer welzijn hoop ik gelijk de onze. Vader en moeder zijn vandaag naar Winschoten, en Metje en ik zijn hier alleen en ik dus best gelegenheid heb om te kunnen schrijven, maar te veel om op alles te kunnen antwoorden; maar dit merk ik uit uw brief aan, dat u die gedagten verontrusten wanneer gij eens aan de genoegelijke uren denkt welke wij weer met elkaar hebben doorgebracht, en dat u dan die gedachte te binnen koomt dat wanneer gij eens uwe studiejaren zult ten einde gebracht hebben om u dan van die genoegens te zullen beroofd zien. Dit zal en kan niet anders dan u verontrusten; maar mijn geliefste, hiervoor heb ik toch nog geen andere zwarigheden opgelost dan de plaats van uw verblijf en tevens ook altoos met die gedachte dat God het zoo moge make, zooals het tot onzer beide nut moge zijn. Nu zal ik denkelijk aanstaande Woensdag of Donderdag wel eens naar Winschoten gaan. Maar wanneer ik dan weer terugga, dat weet ik nog niet, hoe het zal uitkomen om mij weer af te halen; maar zoo uw bezigheden u zulks toelaten, schrijf mij dan nog eens mijn ge- liefste voor Woensdag; maar verwacht, zoo gij het doet daarop terstond dan geen brief weer terug, omdat ik daartoe denkelijk wel geen gelegen- heid zal hebben omdat de dagen lang zijn en vader en moeder dus laat te bed gaan. Maar zoodra ik weer van Winschoten kom, zoo zal ik u terstond weer terug schrijven. Nu mijn geliefste, vaartwel en hopende dat wij elkaar eens spoedig mogen wederzien. Hierna teeken ik mij U liefhebbende minnaresse Wildervank, den 6 Juny 1822. F. H. Venema.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/185
Uiterlijk